ECLI:NL:RBROT:2023:8121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
C/10/662955 / KG ZA 23-693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een nakomingsvordering in kort geding met betrekking tot een huurovereenkomst na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw, eiseres, vorderde dat de man, gedaagde, medewerking verleent aan de opzegging van hun gezamenlijke huurovereenkomst, die voortvloeit uit hun samenlevingscontract. De vrouw heeft de woning verlaten na de beëindiging van hun relatie op 23 juni 2023, maar de man weigerde de huurovereenkomst op te zeggen, wat de vrouw belemmert om een nieuwe woning te huren.

De procedure begon met een dagvaarding op 1 augustus 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 10 augustus 2023. De vrouw stelde dat zij een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, omdat zij geen verhuurdersverklaring kon krijgen zolang de huurovereenkomst op haar naam stond. De vrouw baseerde haar vorderingen op artikel 11 van het samenlevingscontract, dat bepaalt dat bij beëindiging van de samenwoning de huur kan worden voortgezet door degene die daar in redelijkheid de meeste aanspraak op kan maken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de vrouw om de huurovereenkomst op te zeggen zwaarder weegt dan het belang van de man om in de woning te blijven wonen. De man had verklaard dat hij de volledige woonlasten kon dragen, maar de rechter concludeerde dat de vrouw niet hoofdelijk aansprakelijk kan blijven voor de huur van een woning die zij niet meer bewoont. De vordering van de vrouw werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de man werd veroordeeld om de huurovereenkomst binnen vijf dagen na betekening van het vonnis op te zeggen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 5.000,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662955 / KG ZA 23-693
Vonnis in kort geding van 24 augustus 2023
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam,
tegen
[naam man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 1 augustus 2023, met producties 1 tot en met 8. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die op 23 juni 2023 is geëindigd.
2.2.
Met ingang van 18 september 2019 zijn partijen op grond van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd de woning aan de [adres] , [postcode] in Schiedam (hierna: de woning) gaan huren van Custodian Vesteda Fund I B.V. (hierna: Vesteda). In de huurovereenkomst staan beide partijen als huurder vermeld. In artikel 17 van de toepasselijke algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte is bepaald dat een contractuele medehuurder (samenhuurder) slechts samen met de andere huurder(s) de huurovereenkomst door opzegging kan beëindigen.
2.3.
Op 16 juni 2020 hebben partijen een samenlevingscontract gesloten, waarin, voor zover van belang, is bepaald:
“(…)
Beëindiging van de samenwoning
Artikel 11
Ingeval partijen ten tijde van de beëindiging van de samenwoning tezamen een woning huren, zal de huur worden voortgezet door diegene van partijen die daarop in redelijkheid de meeste aanspraak kan maken, zo nodig vast te stellen door de kantonrechter binnen wiens kanton de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen is gelegen.
Ingeval de samenwoning (anders dan door overlijden van een van de partijen) eindigt, heeft iedere partij het recht nog gedurende drie maanden te wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning. Deze termijn begint in geval van een huurwoning te lopen op de dag waarop de beslissing als in lid 1 vermeld is genomen; ingeval de woning aan een van beide partijen in eigendom toebehoort op de dag van beëindiging van de samenwoning en ingeval de woning aan partijen in mede-eigendom toebehoort op de dag waarop de verdeling tot stand komt.
(…)”
2.4.
Na het eindigen van de relatie op 23 juni 2023 heeft de vrouw de woning verlaten en is de man daarin blijven wonen. De vrouw heeft contact met Vesteda opgenomen om haar deel van de huur op te zeggen en te laten weten dat zij niet meer in de woning woont. Bij brief van 17 juli 2023 heeft Vesteda de huuropzegging aan partijen bevestigd.
2.5.
Bij brief van 20 juli 2023 heeft Vesteda aan partijen geschreven dat zij de opzegging heeft geannuleerd, omdat partijen daarmee niet gezamenlijk akkoord zijn.
2.6.
Bij e-mail van 25 juli 2023 heeft mr. De Brouwer aan de man laten weten dat hij doende was met het opstarten van een kortgedingprocedure, maar de man in de gelegenheid wilde stellen om alsnog mee te werken aan de opzegging van de huurovereenkomst. Op dezelfde dag heeft de man aan mr. De Brouwer bericht dat de vrouw geen conflict heeft met hem maar met Vesteda en dat hij de huurovereenkomst niet zal opzeggen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de man veroordeelt tot nakoming van hetgeen in de samenlevingsovereenkomst is bepaald,
de man veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis:
  • de verhuurder mededeling te doen dat de man de huurovereenkomst per 1 oktober 2023 alleen voort zal zetten onder verwijdering van de vrouw van de huurovereenkomst, en
  • indien dit niet mogelijk blijkt, binnen vijf dagen na bericht van de verhuurder het huurcontract eveneens op te zeggen, althans de opzegging door de vrouw te bevestigen,
  • het voorgaande onder last tot dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat de man geen medewerking verleent,
3. dan wel de man veroordeelt om binnen vijf dagen na dit vonnis alle benodigde medewerking te verlenen aan het opzeggen van de huurovereenkomst, bij gebreke waarvan aan de vrouw vervangende toestemming wordt verleend om namens de man de huur op te zeggen en verder ter zake alle feitelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het realiseren van de huuropzegging,
4. dan wel in goede justitie een voorziening treft om te komen tot het verwijderen van de vrouw van de huurovereenkomst,
5. de man veroordeelt in kosten van dit geding.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, omdat zij stelt dat zij geen nieuwe woning kan huren zolang de huurovereenkomst op haar naam staat. Meer specifiek stelt zij daarover dat zij daarom geen verhuurdersverklaring krijgt, die zij nodig heeft voor het huren van een andere woning.
4.2.
De vrouw grondt haar vorderingen op nakoming van artikel 11 van het samenlevingscontract. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij zich heeft ingespannen om de huurovereenkomst op zijn naam te laten zetten, maar dat Vesteda hieraan geen medewerking wil verlenen. Volgens de man kan hij de volledige woonlasten dragen, maar gaat Vesteda uit van zijn oude salaris, dat niet toereikend was. Dit betekent dat de man de huurovereenkomst niet kan voortzetten en de overeenkomst door beide partijen moet worden opgezegd dan wel voortgezet.
4.4.
De vrouw stelt dat uit artikel 11 van het samenlevingscontract volgt dat de huurovereenkomst moet worden opgezegd. De vrouw wenst ook niet langer hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de huurbetalingen en een andere woning te kunnen huren. De huurovereenkomst staat daar op dit moment aan in de weg. Volgens de man kan de vrouw op papier medehuurder blijven, zodat hij onder voldoening van de volledige lasten in de woning kan blijven wonen. De man ziet het niet zitten om te verhuizen en is door de vrouw met een groot probleem opgezadeld doordat zij de relatie heeft verbroken.
4.5.
Artikel 11 lid 2 van de huurovereenkomst bepaalt dat iedere partij het recht heeft om nog gedurende drie maanden in de laatstelijk door beiden bewoonde woning te wonen. Op grond daarvan heeft de man het recht om tot 23 september 2023 in de woning te wonen, aangezien de relatie op 23 juni 2023 is geëindigd. Hoewel in artikel 11 niets staat over het opzeggen van de huurovereenkomst in geval partijen deze niet kunnen of willen voortzetten, begrijpt de voorzieningenrechter uit de regeling in lid 2 dat partijen na het verstrijken van de periode van drie maanden uit de woning dienen te vertrekken als zij de huurovereenkomst niet alleen kunnen of willen voortzetten. Tijdens de mondelinge behandeling is ook niet toegelicht dat lid 2 anders moet worden uitgelegd. Daar komt bij dat van de vrouw niet kan worden verlangd dat zij hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de betaling van de huur van een woning die zij niet meer bewoont. Ten slotte is nog relevant dat niet betwist is dat de vrouw voor het kunnen huren van een andere woning een verhuurdersverklaring nodig heeft die zij pas kan krijgen nadat de huurovereenkomst is geëindigd. Het belang van de vrouw bij het opzeggen van de huurovereenkomst weegt daarmee zwaarder dan het belang van de man om in de woning te blijven wonen. Dat de man mogelijk in staat is om de volledige woonlasten te dragen leidt niet tot een ander oordeel omdat dit de andere zwaarder wegende gevolgen van niet opzegging niet wegneemt. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de vrouw eveneens zal volgen.
4.6.
De vordering onder 1 is onvoldoende bepaalbaar terwijl de vrouw ook desgevraagd niet kan aangeven welk (zelfstandig) belang zij daarbij heeft. De vordering onder 2 wordt toegewezen, in die zin dat de man wordt veroordeeld om de huurovereenkomst binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis op te zeggen. Daaraan wordt de voorwaarde verbonden dat dit vonnis voor 1 september 2023 aan de man wordt betekend. De man krijgt daarbij tot 1 november 2023 gelegenheid om andere woonruime te vinden. Als prikkel tot nakoming wordt aan de veroordeling een dwangsom verbonden van € 100,00 per dag of een gedeelte daarvan, met een maximum van € 5.000,00. Met de gedeeltelijke toewijzing van de vordering onder 2 wordt aan de – subsidiaire – vorderingen onder 3 en 4 niet toegekomen.
4.7.
Gelet op de relatie die partijen hebben gehad, worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de huurovereenkomst tegen 1 november 2023 op te zeggen, onder de voorwaarde dat dit vonnis voor 1 september 2023 aan de man wordt betekend.
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023.
[2971/2009]