ECLI:NL:RBROT:2023:8384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
C/10/639370 / HA ZA 22-459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandeelhoudersgeschil over aanbiedingsverplichting en benoeming van een bindend adviseur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een aandeelhoudersgeschil tussen drie besloten vennootschappen, waarbij de aandeelhouders van [naam nieuw bedrijf] in conflict zijn geraakt over de naleving van de aandeelhoudersovereenkomst. De eiseressen, [bedrijf 1] en [bedrijf 2], hebben vorderingen ingesteld tegen [bedrijf 3] met betrekking tot de aanbiedingsplicht van aandelen en de benoeming van een bindend adviseur. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf 3] zonder goedkeuring van de andere aandeelhouders een lening heeft verstrekt aan dochtervennootschap [dochtervennootschap 2], wat in strijd is met de aandeelhoudersovereenkomst. Hierdoor is een aanbiedingsverplichting ontstaan voor [bedrijf 3]. De rechtbank heeft [bedrijf 3] veroordeeld om mee te werken aan de benoeming van een deskundige en zijn aandelen aan te bieden aan de andere aandeelhouders tegen een marktconforme prijs. Tevens is [bedrijf 3] veroordeeld tot betaling van een boete wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen. De vorderingen in reconventie van [bedrijf 3] zijn afgewezen, en de proceskosten zijn voor [bedrijf 3].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/639370 / HA ZA 22-459
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. G.R.G. Driessen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 3] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. Elkhuizen te Amsterdam.
Eiseressen in conventie/verweersters in reconventie zullen hierna [bedrijf 1] en [bedrijf 2] genoemd worden; samen worden ze [bedrijf 1] c.s. genoemd. Gedaagde in conventie/eiseres in reconventie wordt [bedrijf 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 55;
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 21;
  • de akte van [bedrijf 1] c.s., met producties 56 en 57;
  • de akte van [bedrijf 3] , met producties 22 tot en met 28;
  • de mondelinge behandeling in het incident, gehouden op 6 oktober 2022;
  • het vonnis in incident van 9 november 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie van [bedrijf 3] , met producties 29 tot en met 48;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [bedrijf 1] c.s., met producties 58 tot en met 60;
  • de aanvullende producties 49 tot en met 72 voor de zitting van 3 juli 2023 van [bedrijf 3] ;
  • de mondelinge behandeling van 3 juli 2023 en daarbij door partijen overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
In 2012 hebben [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en [persoon B] (hierna: [persoon B] ) [naam nieuw bedrijf] (hierna: [naam nieuw bedrijf] ) en haar twee dochtervennootschappen [dochtervennootschap 1] ( [dochtervennootschap 1] ) en [dochtervennootschap 2] (hierna: [dochtervennootschap 2] ) opgericht. Aandeelhouders van [naam nieuw bedrijf] waren de persoonlijke holdings van [persoon A] en [persoon B] , te weten [bedrijf 1] en [bedrijf 3] . [bedrijf 1] en [bedrijf 3] hielden elk 50% van de aandelen in [naam nieuw bedrijf] . Via [naam nieuw bedrijf] en haar dochtervennootschappen dreven [persoon A] en [persoon B] een ICT-onderneming.
2.2.
[persoon A] en [persoon B] vormden samen (indirect) het bestuur van [naam nieuw bedrijf] . Zij hebben hun bestuurs- en managementtaken onderling verdeeld, in die zin dat [persoon A] zich zou toeleggen op het management en de exploitatie van [dochtervennootschap 1] en [persoon B] van [dochtervennootschap 2] .
2.3.
[persoon C] (hierna: [persoon C] ), die [persoon A] en [persoon B] kenden van een gezamenlijke stageperiode, heeft op 21 juni 2016 via zijn persoonlijke holding [bedrijf 2] 10% van de aandelen in [naam nieuw bedrijf] verkregen, tegen verstrekking door [bedrijf 2] van een bedrag van in totaal € 125.000,- aan de ondernemingen van [persoon A] en [persoon B] . [bedrijf 1] en [bedrijf 3] hielden vanaf dat moment elk 45% van de aandelen in [naam nieuw bedrijf] . [persoon A] en [persoon B] bleven (indirect) bestuurders van [naam nieuw bedrijf] .
2.4.
[bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] zijn op 21 juni 2016 een aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de Aandeelhoudersovereenkomst) aangegaan. In de Aandeelhoudersovereenkomst is het volgende opgenomen (waarbij [bedrijf 1] is aangeduid als [bedrijf 1] en [bedrijf 3] als [bedrijf 3] ):
Artikel 1 Algemene vergadering van aandeelhouders
(…)
1.3
Voor zover de wet of de statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle besluiten door de Aandeelhouders genomen met een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een algemene vergadering van de Vennootschap waarin tenminste 91 % (…) van het kapitaal aanwezig is, dan wel bij gebreke daarvan, in een volgende rechtsgeldig opgeroepen algemene vergadering onafhankelijk van het ter vergadering vertegenwoordigd gedeelte van het kapitaal.
(…)
Artikel 2 Bestuur
(…)
2.3
Het bestuur van de Vennootschap kan de volgende besluiten terzake van de Vennootschap slechts nemen met voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, waarbij de algemene vergadering van aandeelhouders in afwijking van artikel 1.3 niet met een gewone meerderheid beslist, maar met een gekwalificeerde meerderheid van 91% van de uitgebrachte stemmen conform het quorumvereiste als vastgelegd in artikel 1.3. Een besluit tot:
(…)
b. het ter leen verstrekken van gelden alsmede het ter leen opnemen van gelden,
waaronder niet is begrepen het gebruikmaken van een aan de Vennootschap
verleend bankkrediet;
(…)
v. het aanstellen en ontslaan van personeel;
w. een van de bovengenoemde kwesties op het niveau van een dochtervennootschap
van de Vennootschap, met uitzondering van dochtermaatschappij [dochtervennootschap 1] ,
waarin [persoon A] en [persoon B] als bestuur van [dochtervennootschap 1] wat
betreft bovengenoemde onderwerpen naar eigen inzicht kunnen beslissen;
Artikel 4 Aanbiedingsverplichting
4.1
Het bepaalde in artikel 10 van de statuten van de Vennootschap omtrent de aanbiedingsverplichting van aandelen is van toepassing voor zover hiervan niet is afgeweken of dit niet hierbij is aangevuld. De koopprijs voor de aangeboden aandelen wordt vastgesteld door de aanbieder en de gegadigde(n) in onderling overleg of door één of meer door hen aan te wijzen deskundigen. Indien Partijen niet gezamenlijk tot een besluit kunnen komen over de benoeming van een dergelijke deskundige, staat het de meest gerede partij vrij de voorzitter van het Nederlands Instituut voor Registervaluators (NIRV) te verzoeken een dergelijke deskundige aan te wijzen die de koopprijs voor de aangeboden aandelen, hierna te noemen de "Marktconforme Prijs", zal vaststellen bij bindende beslissing, dan wel staat het partijen vrij om de Kantonrechter te adiëren op grond van artikel 96 Rv, waarbij hoger beroep wordt uitgesloten.
4.2
Een natuurlijk persoon die de (uiteindelijke) zeggenschap heeft over een Aandeelhouder zal indien zich ten aanzien van hem of haar één of meer van de in dit artikel 4 genoemde gevallen voordoet, worden aangeduid als "Manager". In aanvulling op de statuten van de Vennootschap is iedere Aandeelhouder verplicht de door hem, direct of indirect, gehouden aandelen in de Vennootschap aan te bieden in de volgende gevallen:
a. indien een Aandeelhouder in verzuim is een materiële bepaling van deze Overeenkomst na te leven (zoals het bepaalde in artikel 1.3, 2.3, 3 en/of 7), is zij verplicht haar aandelen aan te bieden waarbij de koopprijs voor de door haar aangeboden aandelen gelijk is aan 85% (vijfentachtig procent) van de Marktconforme Prijs, welk bedrag ten tijde van de levering volledig zal worden voldaan;
b. Het bepaalde in sub a geldt niet voor de artikelen 2.3 k, n en v. Indien een aandeelhouder in verzuim is met de correcte naleving van deze bepalingen dient een boete te worden betaald van € 2.500,00 aan de overige aandeelhouders.
Indien een aanbieding van aandelen plaats vindt vanwege één van de gronden genoemd onder dit artikel 4.2 zal de Aandeelhouder die verplicht is tot aanbieding, de kosten van de deskundige van artikel 4.1 dragen en niet gerechtigd zijn het aanbod in te trekken.
(…)
Artikel 6
6.1
Partijen zullen bewerkstelligen dat [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 3] te allen tijde volledig directe toegang hebben tot en inzicht hebben in de financiële administratie en bankrekeningen, zowel via internet als anderszins.
(…)
Artikel Boetebepaling
In geval van overtreding van artikel 3, 5 en/of 7 dan wel bij gebreke van voldoening aan de in artikel 4.2 omschreven aanbiedingsverplichtingen binnen veertien (14) dagen na hiertoe schriftelijk door of namens een Aandeelhouder te zijn verzocht, zal de nalatige ten behoeve van de overige Aandeelhouders een onmiddellijk en zonder nadere ingebrekestelling opeisbare boete verbeuren van EUR 5.000 (…) te vermeerderen met een bedrag van EUR 1.000 (…) per dag voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van enige Aandeelhouder om de eventueel meer door hem geleden schade van de nalatige vergoed te krijgen.
(…)
Artikel 10 Geschillenbeslechting door een Onafhankelijk Adviseur
10.1
De Aandeelhouders zijn zich ervan bewust dat vanwege de procentsverhoudingen op aandeelhoudersniveau een impasse zou kunnen ontstaan in de uitoefening van stemrechten op de aandelen in de Vennootschap. De Aandeelhouders hechten eraan dat de besluitvorming niet lam komt te liggen bij materiële zaken, waarvoor naar het inzicht van een Aandeelhouder in het belang van de Vennootschap een beslissing geforceerd moet worden, maar dat met behulp van de procedure van dit artikel 10 tot een oplossing wordt gekomen.
10.2
Ingeval van een impasse in de besluitvorming door de Aandeelhouders van de Vennootschap (hierna te noemen "Impasse") zullen de Aandeelhouders in al hun hoedanigheden te goeder trouw in onderling overleg trachten de Impasse te doorbreken. Indien de Impasse niet binnen een redelijke termijn kan worden doorbroken, kan de meest gerede Aandeelhouder met inachtneming van een termijn van veertien (14) dagen een verzoek tot geschilbeslechting conform onderstaande subartikelen indienen:
a. de Aandeelhouders zullen één (1) persoon aanstellen (hierna te noemen "Onafhankelijke Adviseur"). Indien partijen niet in gezamenlijk overleg tot een aanstelling kunnen komen, zal de voorzitter van de NIVR een persoon aanstellen. De Onafhankelijke Adviseur moet iemand zijn die onbekend is bij de Aandeelhouders. Om een onpartijdige en efficiënte geschiloplossing te bevorderen zal een doorslaggevend argument om een nominatie van een Onafhankelijke Adviseur af te wijzen zijn, dat die persoon eens een zakelijk relatie heeft gehad met één van de Aandeelhouders. Partijen streven een werkbare oplossing na en zullen derhalve maximale medewerking geven aan het gezamenlijk benoemen van een Onafhankelijke Adviseur;
b. de Aandeelhouders zullen maximale medewerking verlenen aan de eisen en verzoeken die de Onafhankelijke Adviseur stelt aan zijn benoeming;
c. de Aandeelhouders zullen zichzelf beschikbaar houden voor overleg en alle redelijkerwijs verzochte informatie en documentatie verstrekken en hun persoonlijke inzichten delen teneinde te trachten in overleg met de Onafhankelijke Adviseur een minnelijke oplossing te bereiken;
d. indien in overleg met de Onafhankelijke Adviseur geen minnelijke oplossing wordt bereikt, zal de Onafhankelijke Adviseur op de kortst mogelijke periode een bindend advies geven ter oplossing van de Impasse;
e. De Aandeelhouders zullen gebonden zijn het bindend advies van de Onafhankelijke Adviseur na te leven en daaraan uitvoering te geven.
2.5.
In de jaren 2016 tot en met 2019 bleven de omzet en winst van [dochtervennootschap 2] (aanzienlijk) achter op de begrotingen van [persoon B] .
2.6.
[persoon B] heeft in de periode dat hij zich toelegde op de exploitatie en het managen van [dochtervennootschap 2] zonder goedkeuring en na afraden van [persoon A] en [persoon C] personeel aangenomen, personeel dat ontslagen zou worden vaste contracten aangeboden en de tarieven van [dochtervennootschap 2] verlaagd.
2.7.
Op 26 mei 2020 hadden [persoon A] en [persoon B] een afspraak bij de boekhouder van [naam nieuw bedrijf] om de jaarcijfers van [naam nieuw bedrijf] , [dochtervennootschap 1] en [dochtervennootschap 2] over 2019 te bespreken. Daags voor deze bespreking appte [persoon B] aan [persoon A] “helemaal geen zin in die meetinf” en “kut cijfers vorig jaar”. [persoon B] is vervolgens niet op de afspraak met de boekhouder verschenen.
2.8.
Op 3 juli 2020 heeft een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders (hierna: bava) plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is duidelijk geworden dat [persoon B] namens [dochtervennootschap 2] - zonder medeweten van [persoon A] en [persoon C] - geld had geleend van [bedrijf 3] .
2.9.
In een e-mailbericht van 24 augustus 2020 hebben [persoon A] en [persoon C] , voor zover van belang, het volgende aan [persoon B] meegedeeld:
Tijdens de Algemene Vergaderingen van 3 juli jl., 9 juli jl. en 14 augustus jl., is onder meer door ons geconstateerd dat [bedrijf 3] . in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam nieuw bedrijf] (de ‘Vennootschap’) tevens verantwoordelijk voor dochtervennootschap [dochtervennootschap 2] , op het niveau van [dochtervennootschap 2] verscheidene leningen heeft afgesloten zonder daarover de overige aandeelhouders, zijnde [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te informeren danwel te raadplegen, laat staan daarvoor voorafgaande schriftelijke goedkeuring te verkrijgen van de algemene vergadering van aandeelhouders conform art. 2.3 (onder b.) van de toepasselijke aandeelhoudersovereenkomst.
In dezelfde aandeelhoudersovereenkomst is in art. 4.2 onder a. bepaald dat een aandeelhouder in het geval van verzuim van naleving van een materiële bepaling van de aandeelhoudersovereenkomst - waaronder het bepaalde in art. 2.3 van die overeenkomst expliciet is begrepen - verplicht is om alle door hem gehouden aandelen in de Vennootschap aan te bieden aan de overige aandeelhouders waarbij de koopprijs voor de aandelen gelijk is aan 85% van de marktconforme prijs, welk bedrag ten tijde van de levering volledig zal worden voldaan.
De markconforme prijs van de aandelen zal worden vastgesteld door de aandeelhouders in onderling overleg of door één of meer door hen aan te wijzen deskundigen. Indien de aandeelhouders niet gezamenlijk tot een besluit kunnen komen over de benoeming van een dergelijke deskundige, zal de voorzitter van het NIRV worden verzocht een dergelijke deskundige voor te dragen. De kosten van een dergelijke deskundige zijn voor rekening van [bedrijf 3] .
Op basis van het voorgaande zeggen wij hierbij [bedrijf 3] formeel aan om over te gaan tot onverwijlde aanbieding van alle aandelen in [naam nieuw bedrijf] conform de aanbiedingsverplichtingen uit hoofde van de toepasselijke aandeelhoudersovereenkomst en statuten.”
2.10.
Op 25 augustus 2020 heeft [persoon A] aan [persoon B] per Whatsappbericht laten weten de samenwerking te willen beëindigen.
2.11.
In de periode augustus-december 2020 hebben [persoon A] en [persoon C] pogingen gedaan om een bava bijeen te roepen waarop de besluitvorming tot ontslag van [bedrijf 3] als statutair bestuurder van [naam nieuw bedrijf] was geagendeerd. Op 19 oktober 2020 hebben [bedrijf 1] c.s. het besluit genomen [bedrijf 3] te ontslaan. [persoon B] is bij die vergadering niet verschenen. Hij stelde zich op het standpunt dat niet was voldaan aan de formele vereisten voor het rechtsgeldig bijeenroepen van een bava.
2.12.
Uit een e-mailbericht van 30 december 2020 van (de advocaat van) [bedrijf 3] (Holding) aan (de advocaat van) [bedrijf 1] c.s. volgt dat [bedrijf 3] zich (wel) heeft neergelegd bij haar ontslag als bestuurder van [naam nieuw bedrijf] .
2.13.
[bedrijf 3] heeft in een (onder zaak- en rolnummer 647408 HA ZA 22-899 bij deze rechtbank aanhangige) parallelle procedure vorderingen ingesteld tegen [naam nieuw bedrijf] , [dochtervennootschap 2] , [dochtervennootschap 1] en [bedrijf 1] die er - kort gezegd - toe strekken [bedrijf 3] toegang te geven tot de financiële administratie van [naam nieuw bedrijf] en [bedrijf 1] te gebieden zich te houden aan artikel 2.3 sub v (het uitsluitend met instemming van alle aandeelhouders van [naam nieuw bedrijf] aannemen en ontslaan van personeel).

3.De vordering in conventie

3.1.
[bedrijf 1] c.s. vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van de Aanbiedingsplicht en Bindend Advies-regeling:
I. [persoon B] ( [bedrijf 3] ) te gebieden mee te werken aan de benoeming van een deskundige ingevolge artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, welke medewerking in ieder geval bestaat uit het:
a. bevestigen aan het NIRV dat het verzoek van [persoon C] en [persoon A] van 6 april 2022 kan worden beschouwd als een gezamenlijk verzoek om een bindend adviseur te nomineren, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst en dat zij de procedure zoals uiteengezet in de e-mail van het NIRV van 7 april 2022 accepteert, één en ander door middel van verzending van een e-mail aan het NIRV met de tekst zoals weergegeven onder B. in Productie 55 bij de dagvaarding binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
b. benoemen van Quirijn Knab/Huygens, althans enige andere door het NIRV genomineerde deskundige als bindend adviseur binnen vijf dagen na de nominatie, althans alsnog mee te werken aan de benoeming van de heer Knab als bindend adviseur;
c. accepteren van de voorwaarden die de bindend adviseur hanteert, waaronder maar niet uitsluitend de uurtarieven, disclaimers en aansprakelijkheidsbeperkingen, tenzij deze voorwaarden kennelijk onredelijk zijn, één en ander binnen drie dagen nadat deze voorwaarden aan [persoon B] zijn toegestuurd;
d. onverwijld meewerken aan alle overige handelingen die nodig zijn om een bindend adviseur te nomineren, te benoemen en een bindend advies te laten opstellen, één en ander binnen drie dagen nadat de benodigde handeling aan [persoon B] kenbaar is gemaakt;
II. en overigens [persoon B] te gelasten alles te doen en niets na te laten om tot de benoeming van de bindend adviseur te komen;
III. [persoon B] te veroordelen om binnen veertien dagen nadat de waarde van zijn aandelen bindend is vastgesteld, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, zijn aandelen aan te bieden aan [persoon C] en [persoon A] , althans aan één van hen, tegen 85% van de bindende waardebepaling zoals bedoeld en in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst;
IV. [persoon B] te veroordelen tot betaling van de boete die hij conform artikel 8 jo. 4.2 Aandeelhoudersovereenkomst sinds 9 september 2020 (datum in verzuim stelling) heeft verbeurd jegens de aandeelhouders, zijnde een bedrag van € 5.000,- ineens plus een bedrag van € 1.000,- per dag dat het verzuim aanhoudt (i.e. tot de datum waarop [persoon B] alsnog aan zijn aanbiedingsplicht voldoet), een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente conform artikel 6:119a BW vanaf 9 september 2020 tot aan de datum van algehele voldoening.
één en ander op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- per dag of dagdeel met een maximum van € 100.000,- indien [persoon B] niet of niet volledig aan de veroordelingen of een deel daarvan voldoet;
Ten aanzien van de Impasseregeling:
I. [persoon B] ( [bedrijf 3] ) te gebieden mee te werken aan de benoeming van een “Onafhankelijke Adviseur” ingevolge artikel 10.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst, welke medewerking in ieder geval bestaat uit het:
a. bevestigen aan het NIRV dat het verzoek van [persoon C] en [persoon A] van 6 april 2022 kan worden beschouwd als een gezamenlijk verzoek om een bindend adviseur te nomineren, zoals bedoeld in artikel 10.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst en dat zij de procedure zoals uiteengezet in de e-mail van het NIRV van 7 april 2022 accepteert, één en ander door middel van verzending van een e-mail aan het NIRV met de tekst zoals weergegeven onder B. in Productie 55 bij deze dagvaarding binnen drie dagen na toewijzing van de hiervoor uiteengezette provisionele vordering, althans binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
b. benoemen van Quirijn Knab/Huygens, althans enige andere door het NIRV genomineerde deskundige als bindend adviseur binnen vijf dagen na de nominatie;
c. accepteren van de voorwaarden die de bindend adviseur hanteert, waaronder maar niet uitsluitend de uurtarieven, disclaimers en aansprakelijkheidsbeperkingen, tenzij deze voorwaarden kennelijk onredelijk zijn, één en ander binnen drie dagen nadat deze voorwaarden aan [persoon B] zijn toegestuurd;
d. onverwijld meewerken aan alle overige handelingen die nodig zijn om een bindend adviseur te nomineren, te benoemen en een bindend adviseur te nomineren, te benoemen en bindend advies te laten opstellen, één en ander binnen drie dagen nadat de benodigde handeling aan [persoon B] kenbaar is gemaakt;
II. en overigens [persoon B] te gelasten alles te doen en niets na te laten om tot de benoeming van de bindend adviseur te komen;
één en ander op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 10.000,- per dag of dagdeel met een maximum van € 100.000,- indien [persoon B] niet of niet volledig aan de veroordelingen of een deel daarvan voldoet;
[bedrijf 3] te veroordelen in de kosten van deze procedure, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Het verweer van [bedrijf 3] strekt ertoe:
Primair:
[bedrijf 1] c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door [bedrijf 1] c.s. ingestelde vorderingen af te wijzen;
Subsidiair:
om aan (gedeeltelijke) toewijzing van de hoofdvorderingen “Ten aanzien van de Aanbiedingsplicht en Bindend Advies-regeling” de voorwaarde te verbinden dat in dit verband niet eerder rechten aan het vonnis kunnen worden ontleend dan 20 werkdagen nadat aan [bedrijf 3] toegang tot de financiële administratie en bankomgeving van [naam nieuw bedrijf] c.s. is gegeven, door concreet:
i. aan [bedrijf 3] dezelfde toegangsrechten in de boekhoudsoftware te geven als de toegangsrechten die de boekhouder van [naam nieuw bedrijf] c.s. heeft (ook als die software in de toekomst verandert);
ii. aan [bedrijf 3] online toegang te geven tot het projectmanagement-systeem / CRM-systeem;
iii. aan [bedrijf 3] online toegang te geven tot de facturatiesystemen van [naam nieuw bedrijf] c.s.; en
iv. aan [bedrijf 3] online toegang te geven tot de volledige bankomgeving van [naam nieuw bedrijf] c.s., zodat [bedrijf 3] in ieder geval inzage heeft in alle (historische) bankmutaties;
en een (gedeeltelijk) toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en met veroordeling van [bedrijf 1] c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[bedrijf 3] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair:
te verklaren voor recht dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] hebben gehandeld in strijd met artikel 1.3 van de Aandeelhoudersovereenkomst, door op 19 oktober 2020 als aandeelhouders te besluiten tot ontslag van [bedrijf 3] tijdens een aandeelhoudersvergadering waarin niet het vereiste quorum van 91% van het geplaatste kapitaal aanwezig was;
[bedrijf 2] en [bedrijf 1] te gebieden om, binnen twee werkdagen na vonnis, aan [bedrijf 3] alle door hen in [naam nieuw bedrijf] gehouden aandelen onherroepelijk aan te bieden, een en ander voor een prijs gelijk aan 85% van de Marktconforme Prijs zoals bedoeld en nader bindend vast te stellen op grond van artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst;
[bedrijf 2] en [bedrijf 1] te gebieden om hun volledige medewerking te verlenen aan het bindend vastgesteld krijgen van de Marktconforme Prijs zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst en in dat kader juiste en volledige informatie te verstrekken aan de deskundige;
[bedrijf 2] en [bedrijf 1] , allebei los van elkaar, te veroordelen tot betaling van de in artikel 8 van de Aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen contractuele boete van € 5.000,-, te vermeerderen met € 1.000,- per dag met ingang van 21 november 2020 tot aan de dag dat [bedrijf 2] en [bedrijf 1] alsnog aan haar aanbiedingsplicht jegens [bedrijf 3] heeft/hebben voldaan, een ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de verschillende momenten waarop de boetes verschuldigd zijn geraakt;
aan de geboden sub 2 en 3 de voorwaarde van een dwangsom te verbinden ter hoogte van € 10.000,- per overtreding en € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 100.000,-;
Subsidiair en voorwaardelijk voor zover de primaire vorderingen in reconventie niet worden toegewezen en de vordering in conventie “Ten aanzien van de Aanbiedingsplicht en Bindend Adviesregeling” deels wel:
6. [bedrijf 1] op gelijke wijze te veroordelen tot aanbieding van haar aandelen in [naam nieuw bedrijf] aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] en medewerking aan de bindend adviesregeling, als waartoe [bedrijf 3] in conventie wordt veroordeeld, waarbij geldt dat de alsdan vaststaande aanbiedingsplicht van [bedrijf 3] alleen betrekking heeft op de aandelen die zij thans houdt en niet op de door [bedrijf 1] aan haar aangeboden aandelen,
met veroordeling van [bedrijf 1] c.s. in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
4.2.
[bedrijf 1] c.s. concluderen tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van [bedrijf 3] in de proceskosten.

5.De beoordeling

in conventie en in reconventie
Aanbiedingsverplichting
5.1.
Zowel [bedrijf 1] c.s. als [bedrijf 3] vorderen medewerking door de andere partij(en) aan de in de Aandeelhoudersovereenkomst onder artikel 4 opgenomen aanbiedingsverplichting. Met het opnemen van deze bepaling in de aandeelhoudersovereenkomst hebben partijen beoogt te voorzien in situaties die zouden kunnen ontstaan waarin samenwerking tussen de aandeelhouders onmogelijk is geworden.
5.2.
Alleen in de gevallen genoemd onder 4.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst ontstaat een verplichting tot aanbieding van de aandelen aan de overige aandeelhouders. Een van die gevallen is het zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders ter leen opnemen van gelden (4.2 sub b) door [naam nieuw bedrijf] . Voor een dergelijk besluit is een gekwalificeerde meerderheid nodig van 91% van de uitgebrachte stemmen, hetgeen erop neerkomt dat zowel [bedrijf 1] , [bedrijf 2] als [bedrijf 3] daarmee moet instemmen. Via artikel 2.3 sub w ontstaat ook een aanbiedingsverplichting als de gelden niet door [naam nieuw bedrijf] maar door [dochtervennootschap 2] worden geleend.
5.3.
Niet in geschil is dat [persoon B] via [bedrijf 3] een bedrag van € 35.000,- heeft geleend aan [dochtervennootschap 2] . Evenmin is in geschil dat hier geen goedkeuring van de andere aandeelhouders aan voorafging. Integendeel, [bedrijf 1] c.s. waren niet bekend met het verstrekken van deze lening. Daarmee is in beginsel sprake van een geval als bedoeld onder artikel 4.2 (via artikel 2.3 sub b en sub w), waarmee een aanbiedingsverplichting voor [bedrijf 3] is ontstaan.
5.4.
[bedrijf 3] heeft aangevoerd dat geen sprake is van een lening in de zin van artikel 2.3 sub b van de aandeelhoudersovereenkomst. Volgens [bedrijf 3] was sprake van een storting in rekening-courant. Al sinds 2014 was sprake van rekening-courantverhoudingen, ook met [bedrijf 1] . [bedrijf 1] wist dat als [dochtervennootschap 2] bepaalde rekeningen niet kon betalen, geld werd verstrekt via rekening-courant, aldus [bedrijf 3] . Over de opnames en betalingen via de rekening-courant hadden [persoon B] en [persoon A] doorlopend contact, aldus [bedrijf 3] .
5.5.
De rechtbank volgt [bedrijf 3] niet in dat standpunt. In 2014 hebben partijen rekening-courantovereenkomsten laten opstellen. Die overeenkomsten hebben partijen evenwel niet geaccordeerd. Bovendien zijn partijen in 2016 de Aandeelhoudersovereenkomst aangegaan. Hierin hebben zij het ter leen opnemen van geld aangemerkt als een evenement waarvoor goedkeuring van de andere aandeelhouders vereist is. Een rekening-courantverstrekking is een vorm van geldlening. Als partijen deze vorm van geldlening buiten bepaling 2.3 sub b van de Aandeelhoudersovereenkomst hadden willen houden, had het voor de hand gelegen dat dat met zoveel woorden was opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst. Dat is niet gebeurd. Voor het op deze wijze lenen van geld door [dochtervennootschap 2] was dan ook instemming van de andere aandeelhouders vereist.
5.6.
[bedrijf 3] heeft aangevoerd dat zij niet in verzuim is geraakt. Volgens [bedrijf 3] vereist artikel 4.2 van de Aandeelhoudersovereenkomst verzuim alvorens de aanbiedingsverplichting kan worden ingeroepen. Dat verzuim is volgens [bedrijf 3] niet ontstaan omdat [dochtervennootschap 2] het bedrag van € 35.000,- heeft terugbetaald, vóór [bedrijf 1] c.s. een beroep hebben gedaan op de aanbiedingsverplichting. Dit argument slaagt niet. Het lenen van geld zonder de vereiste goedkeuring is niet een tekortkoming die ongedaan gemaakt kan worden. Met het aangaan van de lening door [dochtervennootschap 2] , heeft [bedrijf 3] in strijd gehandeld met de Aandeelhoudersovereenkomst. Daarmee is de aanbiedingsverplichting ontstaan.
5.7.
[bedrijf 3] heeft verder aangevoerd dat, voor zover sprake is van een schending van artikel 2.3 sub b, die schending in materiële zin van ondergeschikte betekenis is, gelet op de verhouding tussen het geleende bedrag van € 35.000,- en de omzet van [dochtervennootschap 2] die rond een miljoen euro lag. Hoewel relatief gezien geen sprake is van een grote lening, betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beroep van [bedrijf 1] c.s. op de aanbiedingsverplichting niet gerechtvaardigd is. Niet betwist is dat de door [bedrijf 3] geleide onderneming [dochtervennootschap 2] gedurende meerdere jaren (veel) minder goede resultaten boekte dan steeds door [bedrijf 3] werden begroot. [bedrijf 3] gaf over de werkelijke financiële positie van [dochtervennootschap 2] geen openheid van zaken en stond in de beleving van [bedrijf 1] c.s. ook niet open voor advies. Dat [bedrijf 3] in die situatie zonder medeweten van de andere aandeelhouders [dochtervennootschap 2] geld heeft laten lenen, zagen [bedrijf 1] c.s. begrijpelijkerwijs als een poging van [bedrijf 3] om zo lang mogelijk de werkelijke financiële positie van [dochtervennootschap 2] voor [bedrijf 1] c.s. te verbergen. [bedrijf 1] c.s. hebben (mede) daardoor het vertrouwen in [bedrijf 3] definitief verloren. In dat licht kan deze schending van de Aandeelhoudersovereenkomst niet als een onbelangrijk verzuim worden aangemerkt.
5.8.
[bedrijf 3] stelt zich op het standpunt dat [bedrijf 1] c.s. hun rechten hebben verwerkt om zich op de schending van artikel 2.3 sub b van de aandeelhoudersovereenkomst en in het verlengde daarvan om zich op de aanbiedingsverplichting te beroepen, althans dat een dergelijke beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [bedrijf 3] wijst er in dit kader op dat al sinds 2014 rekening-courantverhoudingen bestaan, dat daarover steeds contact is geweest tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3] en dat [bedrijf 1] c.s. nooit eerder de stelling hebben ingenomen dat dit valt onder artikel 2.3 sub b van de aandeelhoudersovereenkomst. Volgens [bedrijf 3] hoefde zij die bepaling dan ook niet zo te begrijpen dat de hier bedoelde lening daar ook onder viel.
Dat standpunt overtuigt niet. De stelling van [bedrijf 3] is immers juist dat partijen elkaar over rekening-courantboekingen steeds op de hoogte hebben gehouden. Dat is ten aanzien van de lening van € 35.000,- nu juist niet gebeurd. [bedrijf 3] heeft niet uitgelegd waarom hij [bedrijf 1] c.s. van deze lening niet op de hoogte heeft gebracht. De rechtbank ziet geen andere logische verklaring voor de handelwijze van [bedrijf 3] dan dat zij voor [bedrijf 1] c.s. zo lang mogelijk verborgen wilde houden dat de financiële resultaten binnen [dochtervennootschap 2] (weer) achterbleven bij hetgeen door [persoon B] was begroot. Dat een dergelijke handelwijze tot een vertrouwensbreuk kan leiden is evident. Er zijn door [bedrijf 3] geen feiten of omstandigheden gesteld die tegen deze achtergrond de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat [bedrijf 1] c.s. hun rechten in de door [bedrijf 3] bedoelde zin hebben verwerkt of dat het beroep van [bedrijf 1] c.s. op de aanbiedingsverplichting in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.9.
[bedrijf 3] heeft nog aangevoerd dat als op haar een aanbiedingsverplichting rust wegens schending van artikel 2.3 sub b, ook op [bedrijf 1] een aanbiedingsverplichting rust. Volgens [bedrijf 3] moet artikel 2.3 sub b worden benaderd vanuit het perspectief van de vennootschap en niet vanuit de derde die het geld heeft verstrekt. Het verwijt richt zich dan tegen alle bestuurders, aldus [bedrijf 3] , en dus ook tegen [bedrijf 1] . De rechtbank volgt [bedrijf 3] daarin niet. Het is immers [bedrijf 3] die [dochtervennootschap 2] een lening heeft laten aangaan zonder goedkeuring van [bedrijf 1] c.s. Niet valt in te zien hoe dat handelen van [bedrijf 3] ertoe zou kunnen leiden dat ook op [bedrijf 1] een aanbiedingsverplichting is komen te rusten.
5.10.
Ook de stelling van [bedrijf 3] dat op [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] een aanbiedingsverplichting is komen te rusten omdat zij zich bij het ontslag van [bedrijf 3] als bestuurder van [naam nieuw bedrijf] niet hebben gehouden aan het in artikel 1.3 van de aanhoudersovereenkomst opgenomen quorum, snijdt geen hout. Niet in geschil is dat [bedrijf 1] c.s. meerdere keren hebben gepoogd een ava bijeen te roepen. Daarbij hebben zij mogelijk formele fouten gemaakt. [bedrijf 3] was er evenwel zonder meer mee bekend mee dat en waarom [bedrijf 1] c.s. haar ontslag als bestuurder van [naam nieuw bedrijf] wilden agenderen. Ook was [bedrijf 3] bekend met de data waarop [bedrijf 1] c.s. de ava’s bijeen wilden roepen. Het was haar keuze om niet op een dergelijke ava te willen verschijnen. Dat had niets met de vermeende formele gebreken inzake het bijeenroepen van doen. Het was in de gegeven omstandigheden dan ook slechts een kwestie van tijd dat uiteindelijk een ava op correcte wijze bijeen zou worden geroepen waarop [bedrijf 3] rechtsgeldig zou worden ontslagen als bestuurder. [bedrijf 3] heeft het verleende ontslag uiteindelijk dan ook geaccepteerd. De vermeende formele fouten bij het bijeenroepen van een ava waarin [bedrijf 3] rechtsgeldig zou kunnen worden ontslagen als bestuurder kwalificeren in de gegeven omstandigheden niet als een evenement dat leidt tot een aanbiedingsverplichting voor [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] jegens [bedrijf 3] .
5.11.
[bedrijf 3] voert tenslotte aan dat het in elk geval op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om nakoming door [bedrijf 3] te verlangen van de aanbiedingsverplichting omdat [bedrijf 1] c.s. in strijd handelen met artikel 6.1 van de aandeelhoudersovereenkomst. [bedrijf 3] voert aan dat hij talloze keren tevergeefs heeft verzocht om toegang tot de financiële administratie van [naam nieuw bedrijf] . Zonder die informatie kan [bedrijf 3] niet bepalen of de informatie die in het kader van de waardering van de aandelen wordt verstrekt juist is. Volgens [bedrijf 3] dienen aan een toewijzing van de vorderingen van [bedrijf 1] c.s. dan ook voorwaarden te worden verbonden die erop neerkomen dat eerst de bedoelde informatie wordt verstrekt aan [bedrijf 3] .
5.12.
In de onder rolnummer 22-899 door [bedrijf 3] ingestelde parallelle procedure vordert [bedrijf 3] (onder andere) [naam nieuw bedrijf] te gebieden haar toegang te geven tot de financiële administratie van [naam nieuw bedrijf] , [dochtervennootschap 2] en [dochtervennootschap 1] . In die procedure zal worden beslist over de informatierechten die [bedrijf 3] heeft. Tegen die achtergrond bestaat er geen aanleiding om aan de in deze procedure uit te spreken veroordeling een voorwaarde te verbinden.
Conclusie
5.13.
De vorderingen in conventie onder I, II en II zullen worden toegewezen. Ook de gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. Deze zal echter worden gemaximeerd. De spiegelbeeldige vorderingen in reconventie tot aanbieding door [bedrijf 1] c.s. van hun aandelen aan [bedrijf 3] zullen worden afgewezen.
Boete
5.14.
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat [bedrijf 1] c.s. zich terecht op een aanbiedingsverplichting van [bedrijf 3] hebben beroepen. Op 24 augustus 2020 hebben [bedrijf 1] c.s. [bedrijf 3] schriftelijk verzocht zijn aandelen aan te bieden. Vanaf 14 dagen na die datum is [bedrijf 3] de in artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen boete verschuldigd. Vordering IV zal dan ook worden toegewezen.
5.15.
[bedrijf 1] c.s. vorderen de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW over het bedrag van de boetes. Er is geen sprake van het onbetaald laten van een primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW, zodat voor toewijzing van de rente ex artikel 6:119a BW geen plaats is. Ook voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het boetebedrag is echter geen plaats. Partijen zijn in artikel 8 van de aandeelhoudersovereenkomst overeengekomen dat naast de boete uitsluitend schadevergoeding kan worden gevorderd als er méér schade is geleden. Wettelijke rente is een vorm van schadevergoeding. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 1] c.s. door het niet nakomen door [bedrijf 3] van de aanbiedingsverplichting meer schade hebben geleden dan reeds met het (aanzienlijke) boetebedrag wordt toegewezen.
5.16.
De spiegelbeeldige vordering in reconventie tot betaling van de overeengekomen boete door [bedrijf 1] c.s. zal worden afgewezen.
Vorderingen t.a.v. de impasseregeling van artikel 10 aandeelhoudersovereenkomst
5.17.
Ter zitting hebben [bedrijf 1] c.s. naar voren gebracht dat hun vorderingen ten aanzien van de impasseregeling buiten beschouwing kunnen blijven als hun vorderingen ten aanzien van de aanbiedingsverplichting worden toegewezen. Nu die vorderingen van [bedrijf 1] c.s. worden toegewezen, wordt aan de vorderingen ten aanzien van de impasseregeling niet toegekomen.
Proceskosten
5.18.
[bedrijf 3] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Dat komt neer op € 108,26 aan dagvaardingskosten, € 676,- aan vastrecht en € 1.196,- aan salaris advocaat (twee punten van liquidatietarief II), in totaal dus € 1.980,26‬. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen op de wijze als in de beslissing bepaald.
5.19.
[bedrijf 3] zal ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [bedrijf 1] c.s.. Die proceskosten bedragen € 1.196,- (twee punten van liquidatietarief II).
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.20.
[bedrijf 3] heeft verzocht een eventueel toewijzend vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [bedrijf 3] geeft aan dat hij in dat geval onmiddellijk in hoger beroep zal gaan en een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam zal starten, omdat volgens hem in dat geval onmiddellijk dient te worden ingegrepen in de vennootschapsrechtelijke orde.
5.21.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. Voor de besluitvorming binnen [naam nieuw bedrijf] is in een groot aantal gevallen unanimiteit van de aandeelhouders nodig. Ter zitting is gebleken dat de verhoudingen tussen [bedrijf 3] enerzijds en [bedrijf 1] c.s. anderzijds ernstig zijn verstoord. Het een en ander brengt met zich dat het met het oog op het voortbestaan van de onderneming wenselijk, zo niet noodzakelijk, is dat de aanbiedingsverplichting binnen afzienbare tijd kan worden geëffectueerd. Dat is ook wat partijen met het opnemen van de aanbiedingsregeling hebben beoogd. Het belang daarbij van [bedrijf 1] c.s. weegt in de gegeven omstandigheden zwaarder dan dat van [bedrijf 3] . De beslissingen in conventie hierover en de proceskostenveroordeling in conventie zullen dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat geldt niet voor de beslissingen over de gevorderde boetes. Het belang van [bedrijf 1] c.s. bij het direct kunnen invorderen van het totaalbedrag aan verbeurde boetes weegt in de visie van de rechtbank niet op tegen het belang van [bedrijf 3] dat eerst in hoger beroep kan worden geoordeeld over haar (eventuele) verweren tegen de toewijsbaarheid van het ter zake van de verbeurde boetes gevorderde (totaal)bedrag.
5.22.
De proceskostenveroordeling in reconventie zal ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu [bedrijf 1] c.s. dat niet hebben gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
gebiedt [bedrijf 3] mee te werken aan de benoeming van een deskundige ingevolge artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst, welke medewerking in ieder geval bestaat uit het:
a. bevestigen aan het NIRV dat het verzoek van [persoon C] en [persoon A] van 6 april 2022 kan worden beschouwd als een gezamenlijk verzoek om een bindend adviseur te nomineren, zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst en dat zij de procedure zoals uiteengezet in de e-mail van het NIRV van 7 april 2022 accepteert, één en ander door middel van verzending van een e-mail aan het NIRV met de tekst zoals weergegeven onder B. in Productie 55 bij de dagvaarding binnen drie dagen na betekening van dit vonnis;
b. benoemen van Quirijn Knab/Huygens, althans enige andere door het NIRV genomineerde deskundige als bindend adviseur binnen vijf dagen na de nominatie, althans alsnog mee te werken aan de benoeming van de heer Knab als bindend adviseur;
c. accepteren van de voorwaarden die de bindend adviseur hanteert, waaronder maar niet uitsluitend de uurtarieven, disclaimers en aansprakelijkheidsbeperkingen, tenzij deze voorwaarden kennelijk onredelijk zijn, één en ander binnen drie dagen nadat deze voorwaarden aan [bedrijf 3] zijn toegestuurd;
d. onverwijld meewerken aan alle overige handelingen die nodig zijn om een bindend adviseur te nomineren, te benoemen en een bindend advies te laten opstellen, één en ander binnen drie dagen nadat de benodigde handeling aan [bedrijf 3] kenbaar is gemaakt;
6.2.
gelast [bedrijf 3] alles te doen en niets na te laten om tot de benoeming van de bindend adviseur te komen;
6.3.
veroordeelt [bedrijf 3] om binnen veertien dagen nadat de waarde van haar aandelen in [naam nieuw bedrijf] bindend is vastgesteld haar aandelen aan te bieden aan [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , althans aan één van hen, tegen 85% van de bindende waardebepaling zoals bedoeld en in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.1 van de Aandeelhoudersovereenkomst;
6.4.
de beslissingen onder 6.1 tot en met 6.3 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag of dagdeel dat [bedrijf 3] daaraan niet of niet volledig voldoet, dit met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 500.000,-;
6.5.
veroordeelt [bedrijf 3] tot betaling van de boete bedoeld in artikel 8 van de Aandeelhoudersovereenkomst met ingang van 9 september 2020, zijnde een bedrag van € 5.000,- ineens plus een bedrag van € 1.000,- per dag totdat [bedrijf 3] aan de aanbiedingsverplichting voldoet;
6.6.
veroordeelt [bedrijf 3] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.980,26, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 6.1, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.6 uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
6.9.
wijst de vorderingen van [bedrijf 3] af;
6.10.
veroordeelt [bedrijf 3] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.196,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.
[1861/1729]