ECLI:NL:RBROT:2023:8670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
10678032
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening in kort geding tegen Erasmus Universiteit Rotterdam

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiser, aangeduid als [eiser01], heeft een verzoek ingediend om een tijdelijke ontheffing van een campusverbod dat door de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) was opgelegd. Dit campusverbod was het gevolg van een reeks procedures en klachten die [eiser01] tegen de EUR had ingediend. In de hoofdzaak eist [eiser01] dat de EUR hem meer dan honderd geboden en verboden oplegt, met een dwangsom verbonden aan deze vorderingen.

De kantonrechter heeft de incidentele vordering van [eiser01] afgewezen, omdat er onvoldoende zekerheid bestond over de bevoegdheid van de kantonrechter om de vorderingen in de hoofdzaak te behandelen. De EUR had aangevoerd dat de vorderingen van [eiser01] van onbepaalde waarde waren, wat betekent dat de kantonrechter alleen bevoegd is als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vorderingen minder dan € 25.000,00 vertegenwoordigen. Dit was op dat moment niet zeker, gezien de aard van de vorderingen die vaak verband hielden met onrechtmatige daad.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de vorderingen van [eiser01] in de hoofdzaak op inhoudelijke gronden niet voldoende onderbouwd waren. De EUR had gemotiveerd uiteengezet waarom het campusverbod gerechtvaardigd was, onder andere vanwege de vele procedures die [eiser01] had aangespannen en de impact daarvan op de universiteit en haar medewerkers. De kantonrechter concludeerde dat de belangenafweging niet leidde tot een andere uitkomst, en dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 27 september 2023 zou plaatsvinden. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de uitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10678032 / VV EXPL 23-422
datum uitspraak: 13 september 2023
Vonnis in incident van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
die zelf procedeert,
tegen
Erasmus Universiteit Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. dr. R.M. Bertens.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘de EUR’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2023, met bijlagen;
  • de mail van [eiser01] van 7 september 2023 om 15.53 uur, die een incidentele eis bevat;
  • de mail van de EUR van 12 september 2023, met een bijlage.

2.De beoordeling

in het incident
Waar gaat de hoofdzaak over?
2.1.
[eiser01] heeft in het verleden gestudeerd bij de EUR. Hij heeft de EUR daarna betrokken in een groot aantal procedures en voorts een groot aantal verzoeken en klachten over en bij de EUR ingediend. De EUR heeft [eiser01] mede naar aanleiding daarvan op 12 september 2022 een campusverbod opgelegd. In de hoofdzaak (een kort geding) eist [eiser01] dat aan de EUR meer dan honderd geboden en verboden worden opgelegd, waaraan steeds een dwangsom moet worden verbonden. De vorderingen van [eiser01] komen er onder andere op neer dat de kantonrechter de EUR gebiedt om het campusverbod op te heffen, hem niet te hinderen bij het inschrijven voor een opleiding, hem toegang te geven tot de systemen, bepaalde persoonlijke informatie te verwijderen en te reageren op zijn mails.
Waar gaat de voorlopige voorziening over?
2.2.
In zijn mail van 7 september 2023, die is verstuurd na het verzoek van de EUR om een andere zittingsdatum, verzoekt [eiser01] om een tijdelijke ontheffing van het campusverbod en inschrijving op basis van het wettelijke collegegeld, tot het vonnis in het kort geding. De kantonrechter heeft dit opgevat als een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv. De EUR is het niet eens met deze incidentele vordering van [eiser01] , omdat zij het campusverbod gerechtvaardigd vindt en de andere eis daarmee verband houdt. De kantonrechter wijst de incidentele vordering af.
2.3.
Voordat wordt uitgelegd waarom de voorlopige voorziening wordt afgewezen, wordt eerst nog een beslissing genomen over een nagezonden mail van [eiser01] . Hij heeft op 10 september 2023 nog een mail heeft gestuurd waarmee hij de eerder geëiste voorlopige voorziening wilde uitbreiden. Deze mail wordt buiten beschouwing gelaten. [eiser01] was namelijk niet in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen en de EUR heeft geen gelegenheid gekregen om te reageren.
Een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
2.4.
Het gaat hier om een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv, in het kader van een kort geding. Een dergelijke voorziening geldt slechts voor de duur van het geding, dat wil zeggen tot het moment waarop uitspraak in de hoofdzaak – dat is in dit geval het kort geding – wordt gedaan. Als minimumvereiste voor toewijzing van een dergelijke vordering geldt allereerst dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Daarnaast is vereist dat de eisende partij voldoende belang heeft bij de incidentele vordering voor de duur van de hoofdprocedure, in die zin dat van de eisende partij niet gevergd kan worden dat de afloop van de hoofdzaak wordt afgewacht. De rechter moet vervolgens de belangen van partijen afwegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak, en van de proceskansen daarin.
De incidentele vordering wordt afgewezen
2.5.
Het is op dit moment onvoldoende zeker dat de vorderingen van [eiser01] in de hoofdzaak worden toegewezen. Daarom kan de kantonrechter op dit moment (vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak) de voorlopige voorziening niet toewijzen.
2.6.
In de eerste plaats is daarvoor van belang dat op dit moment onvoldoende zeker is dat de kantonrechter bevoegd is om de vorderingen van [eiser01] in de hoofdzaak te behandelen en daar een oordeel over te geven. De EUR heeft namelijk vooruitlopend op de mondelinge behandeling aangevoerd dat sprake is van vorderingen van onbepaalde waarde. Zulke vorderingen worden alleen behandeld en beslist door de kantonrechter als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). Of dat het geval is, wordt op dit moment betwijfeld gelet op de grote hoeveelheid vorderingen die als grondslag een onrechtmatige daad hebben en waarvan schade (veelal) een (belangrijk) onderdeel is. Het is in ieder geval onderwerp van discussie tussen partijen en die discussie wordt pas tijdens de mondelinge behandeling ten volle gevoerd.
2.7.
Verder is naar het oordeel van de kantonrechter op dit moment onvoldoende zeker of de vorderingen van [eiser01] in de hoofdzaak op inhoudelijke gronden toewijsbaar zijn. De EUR heeft toegelicht waarom zij zich genoodzaakt zag een campusverbod op te leggen. Zij heeft ten eerste gewezen op de vele procedures waarin [eiser01] de EUR heeft betrokken. Deze procedures leggen volgens de EUR niet alleen zwaar beslag op de universiteit, maar ook op de gezondheid van haar medewerkers, gezien de toon en de geuite beschuldigingen. Verder wijst zij erop dat toelating tot de campus ongetwijfeld zal leiden tot nieuwe klachten en correspondentie. Verder heeft zij aangevoerd dat [eiser01] zelf heeft aangegeven dat hij in het verleden op de campus met een vuurwapen is bedreigd, zodat de EUR hem ook om veiligheidsredenen van de campus wil weren. De EUR heeft ten slotte benadrukt dat [eiser01] op dit moment niet studeert en hij bovendien op andere universiteiten een opleiding kan volgen, zodat zijn belangen beperkt zijn. Gezien dit gemotiveerde verweer is op dit moment onvoldoende zeker of de EUR in de hoofdprocedure zal worden geboden om het campusverbod op te heffen.
2.8.
De EUR heeft er verder op gewezen dat wanneer het campusverbod gehandhaafd blijft, het gewenste fysieke onderwijs niet kan volgen. In dat geval hoeft [eiser01] volgens haar ook niet te worden ingeschreven voor een opleiding en ook geen collegegeld te betalen. Gelet op de verbondenheid tussen toegang tot de campus en gewenste inschrijving met alles wat daarbij hoort, wordt ook de gewenste inschrijving op dit moment afgewezen.
2.9.
Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. De mondelinge behandeling in de hoofdzaak – het kort geding – vindt over exact twee weken plaats en de uitspraak daarin volgt naar verwachting uiterlijk twee weken daarna. Mede gelet op de omstandigheid dat op dit moment dus onvoldoende zeker is dat de vorderingen van [eiser01] in de hoofdzaak worden toegewezen weegt zijn belang op dit moment niet zo zwaar dat desondanks vooruitlopend op de uitspraak in de hoofdzaak nu een voorlopige voorziening zoals gevorderd moet worden getroffen.
De proceskosten
2.10.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het moment waarop uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan.
in de hoofdzaak
2.11.
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak (het kort geding) staat gepland voor woensdag 27 september 2023 om 09:00 uur.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
3.3.
verstaat dat de mondelinge behandeling staat gepland op woensdag 27 september 2023 om 09:00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken.
38671 / 33394