ECLI:NL:RBROT:2023:8752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
C/10/606996 / HA ZA 20-1051
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsgeschil na brand in bedrijfsverzamelgebouw met meerdere huurders en schending van mededelingsplicht

In deze zaak vordert Snijcentrum Zuid-Nederland B.V. na een brand in haar bedrijfspand schadevergoeding van haar verzekeraars Allianz, China Taiping Insurance (UK) Co Ltd en HDI Global SE. De brand vond plaats op 7 september 2018 en leidde tot aanzienlijke schade aan het pand, inventaris en bedrijfsschade. Snijcentrum stelt dat de verzekeraars hun verplichtingen onder de verzekeringsovereenkomst niet nakomen, omdat zij onvoldoende informatie hebben ontvangen over de bestemming van het pand, dat in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw. De verzekeraars beroepen zich op schending van de mededelingsplicht door Snijcentrum, omdat zij niet hebben gemeld dat er meerdere bedrijven in het pand waren gevestigd, waaronder een werkplaats voor een autoraceteam. De rechtbank oordeelt dat Snijcentrum haar mededelingsplicht heeft geschonden, maar dat de verzekeraars niet voldoende hebben aangetoond dat zij de verzekering niet of onder andere voorwaarden zouden hebben gesloten als zij volledig waren geïnformeerd. De rechtbank wijst de vorderingen van Snijcentrum toe, maar met aanpassing van de vergoedingen op basis van de aandelen van de verzekeraars in de polis. De rechtbank oordeelt dat Allianz slechts voor 25% aansprakelijk is in plaats van 50% en dat de premie voor Allianz op basis van de werkelijke omstandigheden 3,5% zou zijn geweest in plaats van 1,9%. De rechtbank wijst ook de kosten van de contra-expert en buitengerechtelijke kosten toe aan Snijcentrum, en veroordeelt de verzekeraars in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606996 / HA ZA 20-1051
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Panningen ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Panningen ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND BEHEER B.V.,
gevestigd te Panningen ,
eiseressen,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.h.o.d.n.
ALLIANZ NEDERLAND CORPORATE,
gevestigd te Brussel,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CHINA TAIPING INSURANCE (UK) CO LTD,
THE NETHERLANDS BRANCH,
gevestigd te Cardiff,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
HDI GLOBAL SE, THE NETHERLANDS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk Snijcentrum genoemd (in vrouwelijk enkelvoud) en afzonderlijk worden zij respectievelijk Snijcentrum Z-N, Snijcentrum Holding en Snijcentrum Beheer genoemd. Gedaagden sub 1, 2 en 3 worden gezamenlijk Verzekeraars genoemd. Afzonderlijk worden gedaagden sub 1, 2 en 3 respectievelijk Allianz, China en HDI genoemd. Gedaagde sub 4 wordt [gedaagde sub 4] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord van Verzekeraars, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 4] , met producties 1 tot en met 13;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 17 januari 2022;
  • de akte overleggen producties, tevens akte vermeerdering eis van Snijcentrum, met producties 20 en 21;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 en de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van mr. Ripmeester (Snijcentrum), van mr. Zwijnenburg (Verzekeraars) en van mr. Van de Meent ( [gedaagde sub 4] );
  • de brieven van mr. Ripmeester, van mr. Zwijnenburg en van mr. Van de Meent in reactie op het proces-verbaal;
  • de akte na mondelinge behandeling van Snijcentrum;
  • de antwoordakte na mondelinge behandeling van Verzekeraars;
  • het verzoek van partijen om tegelijk vonnis te wijzen in deze procedure en in de procedure met zaak- en rolnummer C/10.624722/ HA ZA 21-783 (hierna: de andere procedure).

2.De feiten

2.1.
Snijcentrum Z-N is een onderneming die zich bezighoudt met het snijden van onder meer aluminium, messing en titanium in opdracht van derden. Snijcentrum Z-N gebruikt hiervoor diverse snijtechnieken en machines.
2.2.
Snijcentrum Z-N voert haar werkzaamheden uit in het bedrijfspand aan het [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand). Dit bedrijfspand is eigendom van Snijcentrum Beheer.
2.3.
Het bedrijfspand bestond uit een tweelaags kantoor en een hoge en een lage hal. De begane grond van het kantoor, de hoge hal en een deel van de lage hal werden gebruikt door Snijcentrum Z-N. Het bedrijfspand werd deels verhuurd aan derden.
2.4.
[naam assurantiekantoor] is de assurantietussenpersoon van Snijcentrum. [naam assurantiekantoor] bracht de risico’s van Snijcentrum Z-N inzake opstal, inventaris en bedrijfsschade aanvankelijk via verzekeringsmakelaar Van Kampen Groep (hierna: VKG) onder bij verschillende verzekeraars. De verzekerde sommen waren gebaseerd op een vaste taxatie die was aangetekend op de polis via VKG (hierna: de VKG-Polis) en die onderhevig was aan jaarlijkse indexatie.
2.5.
[gedaagde sub 4] is assurantiemakelaar.
2.6.
Op 3 april 2018 heeft [gedaagde sub 4] het volgende e-mailbericht gezonden aan [naam assurantiekantoor] :
“De Nederlandse verzekeringsmarkt is in hoog tempo aan het veranderen; verzekeraars fuseren of
nemen andere marktpartijen over, acceptatierichtlijnen worden aangepast en premies verhoogd.
NIEUW!
Onze acceptatiemogelijkheden zijn flink uitgebreid. Wij verzekeren nu ook zwaardere risico’s die
traditiegetrouw in aanmerking komen voor de co-assurantiemarkt.
(…)
Voor wie is dit interessant?
Denk bijvoorbeeld aan een groothandel, opslaglocaties, metaalbewerkingsbedriiven, kinderopvang,
vakantieparken, indoorspeeltuinen, golfbanen, sportverenigingen en kantoorpanden.
(.. . )”
2.7.
Op 4 april 2018 heeft [naam assurantiekantoor] aan [gedaagde sub 4] het volgende e-mailbericht gezonden:
“Geachte brandafdeling van [gedaagde sub 4] ,
Bijgaand een kopie van de polis van VKG.
Kunt u een concurrerende offerte uitbrengen voor een soortgelijke dekking maar dan zonder een
alarmverplichting voor de inhoud van de bedrijfshal welke alleen voor brand en storm verzekerd zijn.
Alleen het kantoorpand is verzekerd op uitgebreide condities en alleen dat deel is voorzien van een alarm met doormelding.”
Op de als bijlage bij deze e-mail meegezonden VKG-polis voor brandverzekering staat vermeld:
“Bestemming: productiehal voor metaal snijden en aanverwante werkzaamheden”
Op vervolgblad 20 van de VKG-polis voor de aansprakelijkheidsverzekering staat, ter zake van Snijcentrum Beheer:
“Verzekerde hoedanigheid
Exploitant onroerend goed
- [adres] te [plaats] EUR 2.309.743,-“
2.8.
[gedaagde sub 4] zond op 18 april 2018 een “offerte uitgebreide brandverzekering” (hierna: de [gedaagde sub 4] -offerte) aan Allianz, China en HDI afzonderlijk met daarbij een e-mailbericht dat luidde als volgt:
"Hierbij een nieuwe aanvraag inzake Snijcentrum Zuid Nederland BV
http://www.snijcentrum-zn.nl/De werkzaamheden die er plaatsvinden zijn
snijden van harde materialen, zoals metalen met water- en lasersnijders.
Daarnaast snijden ze ook in beperkte mate met vlam. Nogmaals, dit is
heel beperkt. Ook snijden ze in beperkte mate andere materialen zoals
hout en steen. In het verleden, ongeveer 4 jaar geleden, is er één schade
geweest. Een kleine brandschade a. g. v. een brand in de afzuiging.
Uitkering was rond de € 4.000, 00. Ik verneem graag of je een aandeel
kan meetekenen "
In de [gedaagde sub 4] - offerte staat als bedrijfsactiviteit van Snijcentrum Z-N genoemd: “Metaalbewerking en snijden van materialen”. In de offerte staat - voor zover thans relevant - verder opgenomen:
"Voorbehoud:
(…)
- Inspectie en opvolging van de daaruit voortvloeiende preventiemaatregelen, (…)”
In de door [gedaagde sub 4] opgestelde offerte staat een link naar Google Streetview die leidt naar een beeld van het adres van het bedrijfspand met een foto waarop onder meer een reclamebord zichtbaar is van [naam vastgoedbedrijf] en waarop staat aangegeven dat opslagruimtes en/of kantoorruimtes in het bedrijfspand te huur worden aangeboden.
Totstandkoming polis met Allianz
2.9.
Allianz heeft op 24 april 2018 aan [gedaagde sub 4] laten weten een aandeel van 50 % van het risico te kunnen nemen onder het voorbehoud van onder meer een ingevuld aanvraagformulier.
2.10.
[naam assurantiekantoor] heeft het aanvraagformulier namens Snijcentrum Z-N ingevuld en op 15 augustus 2018 toegezonden aan [gedaagde sub 4] . Op het aanvraagformulier stond de voorgedrukte vraag:
"Risico Omschrijving
Bestemming (s.v.p. korte omschrijving)"
Daarbij heeft [naam assurantiekantoor] als antwoord handgeschreven vermeld:
“metaalbewerking
alsmede kantoor en opslagverhuur”
2.11.
Allianz heeft op 16 augustus 2018 desgevraagd aangegeven voorlopige dekking te verlenen met ingang van 21 augustus 2018 op basis van de offerte inclusief een nieuwe snijbrander ter waarde van € 500.000,00. Een en ander onder de voorwaarde dat zij binnen 14 dagen een getekende UBO-verklaring ontving van Snijcentrum. Deze heeft zij op 23 augustus 2018 van [gedaagde sub 4] ontvangen.
Totstandkoming polis met HDI
2.12.
Namens HDI is een aanvullende vraag gesteld aan [gedaagde sub 4] ten aanzien van de aanvraag van Snijcentrum Z-N. Bij e-mail van 31 mei 2018 heeft [gedaagde sub 4] op deze vraag als volgt gereageerd:
“Hier heb ik destijds contact over gehad met [persoon A] . Zij had nog een aanvullende vraag inzake het snijden met vlam in (zeer) beperkte mate. Ze wilde weten of daar een aparte ruimte voor is.
Dit vindt inderdaad plaats in een aparte ruimte, echter zijn er geen extra blussers aanwezig. Wel de standaard aantal blusser conform de voorgeschreven normen.
De mate van snijden met vlam vindt zoals gezegd in zeer beperkte mate plaats. Dit is nog geen 3% van de totale omzet.”
2.13.
HDI heeft vervolgens op 7 juni 2018 laten weten bereid te zijn om een aandeel van 25 % van het risico te verzekeren, onder voorbehoud van een UBO-check.
2.14.
Op 14 augustus 2018 heeft [gedaagde sub 4] ook HDI gevraagd om met ingang van 21 augustus 2018 voorlopige dekking te verlenen op basis van de offerte inclusief de nieuwe snijmachine van € 500.000,00. HDI heeft zich hiermee op 16 augustus 2018 akkoord verklaard.
Totstandkoming polis met China
2.15.
China heeft [gedaagde sub 4] per e-mail van 23 april 2018 als volgt bericht:
“Aandeel 25% China Taiping akkoord o.a. inspectie en UBO check. Geen lead.”
2.16.
Op 14 augustus 2018 heeft [gedaagde sub 4] aan China gevraagd om voorlopige dekking met ingang van 21 augustus 2018 op basis van de eerder verstrekte offerte inclusief een nieuwe snijmachine van € 500.000,00. China heeft dekking bevestigd.
2.17.
[gedaagde sub 4] heeft [naam assurantiekantoor] per e-mail van 16 augustus 2018 geschreven:
“(…) Hierbij de bevestiging dat verzekeraars akkoord zijn gegaan met een voorlopige dekking per 21
augustus a.s. onder voorbehoud van het volgende.
Zij wensen binnen 14 dagen een ondertekende UBO verklaring te ontvangen.
(... )”
[naam assurantiekantoor] heeft op 17 augustus 2018 de ondertekende UBO-verklaring aan [gedaagde sub 4] toegezonden.
2.18.
Op 7 september 2018 heeft er brand gewoed in het bedrijfspand. Het bedrijfspand is door de brand verloren gegaan en nadien herbouwd.
2.19.
[gedaagde sub 4] heeft na de brand en tijdens het traject van schadevaststelling namens Verzekeraars een ongedateerde polis verstrekt (hierna: de [gedaagde sub 4] -polis) met als ingangsdatum 21 augustus 2018. De [gedaagde sub 4] -polis geeft als bestemming van het bedrijfspand aan: “Metaal en snijden van materialen”. De verdeling van het risico op de polis is: Allianz 50 %, China 25% en HDI 25%. De hierin verzekerde som voor gebouwen/opstal (kantoor en productiehal) is € 2.308.743,00, met een premie van 1,9 0/00, de verzekerde som voor inventaris/goederen in de productiehal € 3.000.000,00 en de verzekerde som voor inventaris (kantoor) € 130.000,00, met een premie van 1,7 0/00. De verzekerde som voor bedrijfsschade is € 750.000,00, met een premie van 1,45 0/00.
2.20.
Op verzoek van Verzekeraars heeft Dekra Experts (hierna: Dekra) expertise-onderzoek gedaan naar de brand en naar de schade op basis van de vervangingswaarde (hierna: herbouwwaarde). In het door haar opgemaakte eerste verslag van expertise van 12 september 2018 volgt onder meer dat in het bedrijfspand naast Snijcentrum Z-N ongeveer 8 huurder gevestigd waren, waaronder Verbugt Projecten B.V.
2.21.
Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau (hierna: Stekelenburg) heeft op verzoek van Verzekeraars tactisch onderzoek gedaan. In het kader van haar onderzoek had Stekelenburg van Von Reth contra-expertise (hierna: Von Reth), ingeschakeld door Snijcentrum, op 11 september 2018 een lijst met daarop ongeveer 12 huurders van het bedrijfspand ontvangen. Uit het rapport van Stekelenburg, dat eerst op 4 april 2019 beschikbaar kwam, volgt dat veel van de verhuur bedoeld is voor opslag.
In dit rapport is voorts onder meer het volgende vermeld:

[naam vermelding] .
[naam bedrijf] . (ook genoemd [naam autosport team] ) wordt in de verklaringen
van verzekerde genoemd als huurder van het pand. [naam bedrijf] is een
onderneming van de heer [persoon B] , die onder de naam [naam autosport team] ( [handelsnaam]
) een autosport team onderbracht in het pand.
Verklaring de heer [persoon B]
Op 11 september 2018 spraken wij (samen met onderzoeker de heer [persoon C]
van I-TEK) met de heer [persoon B] , die ons onder meer
verklaarde dat (zie bijlage 22);
• hij sinds ongeveer 7 jaar met [naam autosport team] gebruik maakt van een deel van het
(onderhavige) bedrijfspand,
• hij zonder tussenkomst van de heer [persoon D] (rapporteur: [naam vastgoedbedrijf] ) in
juni 2017 een huurovereenkomst heeft opgemaakt met de heer [persoon E] ;
• het door hem gehuurde was voorzien van een eigen elektrische installatie
en electrameter, met krachtstroomvoorziening, geïnstalleerd door een
erkende installateur;
• err op donderdag 6 september 2018 (dag voor de brand) een
versnellingsbak was geplaatst in één van de crossauto's;
• er die dag geen brandgevaarlijke werkzaamheden werden verricht, zoals
bijvoorbeeld lassen of slijpen. In de ruimte was geen lasapparaat aanwezig;
• in de ruimte motorbenzine was opgeslagen in jerrycans en 60 liter drums;
• in de vrachtauto die in de bedrijfsruimte aanwezig was 800 liter diesel zat
en in de trailer jerrycans met motorbenzine stonden.
Technisch onderzoek
Bij technisch onderzoek bleek dat in het gedeelte dat door Autoraceteam
[naam autosport team] / [persoon B] werd gebruikt, een inpandig magazijn was gemetseld. Net buiten dit
magazijn stond een tweekolomshefbrug en een aantal werkbanken.
Voorts stonden er in de ruimte diverse metalen kasten met onderdelen en
gereedschappen en stellingen met vele autobanden met of zonder velg, assen,
motoren en complete carrosserieën.
Tijdens de brand stonden beide mobiele werkplaatswagens (MAN trekker met 2-
assige oplegger en een Mercedes Vario met BE-oplegger) afgetankt en volledig
beladen klaar voor vertrek.
Over het geheel kan worden gesteld dat de gehuurde ruimte niet enkel voor opslag
(van onder meer autocross auto's, mobiele werkplaatsen met trekkende
voertuigen, onderdelen en brandstof) diende, maar ook als werkplaats was
ingericht. Belangrijke technische aanwijzingen hiervoor zijn onder meer de
tweekolomshefbrug (figuur 2) die (anders dan verzekerde later zou beweren) met
fundatiebouten aan de vloer was verankerd (figuur 3), en blijkens de direct achter
de brug opgestelde werkplaatsgereedschapskar (rode cirkel figuur 2).”
2.22.
Naar aanleiding van berichten van Allianz en China aan [gedaagde sub 4] , heeft [gedaagde sub 4] per e-mail van 4 oktober 2018 aan [naam assurantiekantoor] geschreven:
"Verzekeraars hebben laten weten dat na de brand omstandigheden zijn gebleken die niet bekend
waren ten tijde van het verlenen van voorlopige dekking. Naar het oordeel van Allianz rechtvaardigen
(na de brand gebleken) omstandigheden een beroep op schending van de mededelingsplicht. Allianz
onderzoekt nu wat de mogelijke consequenties zijn voor de dekking in het licht van het bepaalde van
artikel 7:930 BW.
Allianz behoudt zich dienaangaande alle rechten voor.
Tevens heeft China laten weten dat ook voor hun aandeel geldt dat zij na de brand bekend zijn
geworden met omstandigheden die hun niet bekend waren ten tijde van het verlenen van dekking.
Op basis van de beschikbare informatie menen zij dat verzekerde zijn mededelingsplicht bij het
aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden. Zouden zij bekend zijn geweest met
de na de brand gebleken feiten en omstandigheden, dan zouden zij niet op de polis betrokken zijn
geweest. Het risico zou door China niet zijn geaccepteerd. Om die reden zullen zij (vooralsnog) ook
geen voorschot verstrekken.”
2.23.
Per e-mail van 5 oktober 2018 heeft HDI aan [gedaagde sub 4] het volgende laten weten:
“In aansluiting op het bericht van Allianz d.d. 27 september jl. en het bericht van China Taiping d.d. 28 september j.l. berichten wij u als volgt.
Ook voor HDI geldt dat ons na de brand omstandigheden zijn gebleken die niet bekend waren ten tijde van het verlenen van voorlopige dekking. Naar het oordeel van HDI rechtvaardigen deze na de brand gebleken omstandigheden een beroep op schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:930 BW. Gelet op het voorgaande onderzoeken wij nu welke consequenties dit heeft voor de dekking. HDI behoudt zich dan ook alle rechten en weren voor.”
2.24.
Op 5 oktober 2018 heeft [gedaagde sub 4] aan [naam assurantiekantoor] geschreven:
“Ik kan me goed voorstellen dat het schrikken was. Het is ons ook nog niet duidelijk op welke gronden verzekeraars zich nu beroepen.
Dit is nog in onderzoek, zodra wij hierover een reactie van verzekeraars hebben ontvangen, neem ik direct contact met je op.”
2.25.
Bij e-mail van 27 december 2018 heeft Allianz aan [gedaagde sub 4] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Wij hebben u al laten weten dat verzekerde naar onze mening zijn mededelingsplicht bij het aangaan
van de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden door geen melding te maken van het feit dat het
gebouw in gebruik was als een bedrijfsverzamelgebouw. Wij handhaven dit standpunt. Zou destijds
wel melding gemaakt zijn van het feit dat het een bedrijfsverzamelgebouw betreft, dan zouden wij
toepassing hebben gegeven aan ons omnibusbeleid. Wij vertrouwen u bekend met dit beleid.
Daarnaast zou ter zake van de opstal een hogere premie zijn gerekend, en wel van 3,5 %o. Ook zou de
clausule omnibus op de polis van toepassing zijn verklaard. De schade zullen wij daarom afwikkelen
overeenkomstig de hiervoor genoemde uitgangspunten. Reeds door ons betaalde bedragen zullen
verrekend worden.”
2.26.
Bij e-mail van eveneens 27 december 2018 heeft HDI aan [gedaagde sub 4] - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Op 5 oktober informeerde ik u over het voorlopig standpunt van HDI. Dat komt er in het kort op neer, dat wij van mening zijn dat verzekerde zijn mededelingsplicht heeft geschonden bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst door geen melding te maken van het feit dat het pand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw. Zouden wij daarover wel zijn geïnformeerd, dan zouden wij de verzekeringsovereenkomst niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten. Zo geldt (onder meer) dat over het gehele pakket een minimale premie van 3,5%u zou zijn gerekend. Daarnaast zou de clausule omnibusrisico van toepassing zijn verklaard, en waarschijnlijk ook de clausule brandmeldinstallatie. Er zou verder een eigen risico hebben gegolden van € 5.000,00.
De verdere behandeling van de schade zullen wij dan ook doen met inachtneming van de hiervoor geschetste uitgangspunten. Dit betekent, dat verzekerde niet alle schade vergoed zal krijgen.”
2.27.
China liet [gedaagde sub 4] in diezelfde periode telefonisch weten dat zij de schade niet
zou vergoeden vanwege het feit dat het een bedrijfsverzamelgebouw zou betreffen en
dat zij, indien zij dat geweten zou hebben, niet bereid zou zijn geweest het risico te verzekeren.
2.28.
De schade aan de opstal als gevolg van de brand is door gezamenlijke experts op basis van herbouwwaarde vastgesteld op € 2.855.081,00.
2.29.
Het risico ter zake opstal betreffende het bedrijfspand liep op het moment van de brand ook (nog) bij ASR op basis van de VKG-Polis. ASR heeft onder deze polis als vergoeding voor de herbouwkosten € 2.150.970,93 uitgekeerd.
2.30.
Allianz en HDI hebben een gedeeltelijke uitkering onder de verzekering gedaan. China heeft in het geheel niet uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
Snijcentrum vordert, na eisvermeerdering en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“Primair:
(1) gedaagden sub I tot en met III (Allianz, China en HDI) hoofdelijk te veroordelen naar rato van
hun aandeel op de polis aan eiseressen te betalen een bedrag van EUR 120.229 (zegge:
honderdtwintigduizend tweehonderdnegenentwintig euro), te weten het restant van de
opstalschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2018, althans
vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen
datum tot aan de dag der algehele voldoening;
(II) voor recht te verklaren dat gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) gehouden is de schade ten gevolge van
het feit dat de taxatie niet op de [gedaagde sub 4] Polis is opgenomen aan eiseressen te vergoeden, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf
een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele
voldoening;
(III) voor recht te verklaren dat gedaagden sub I tot en met III (Allianz, China en HDI) gehouden zijn
de schade aan de inhoud ten gevolge van de brand van 7 september 2018 naar rato van hun
aandeel op de polis en conform het bepaalde in de [gedaagde sub 4] Polis aan eiseressen te vergoeden,
te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2018, althans vanaf de dag
der dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot
aan de dag der algehele voldoening;
(IV) voor recht te verklaren dat gedaagden sub I tot en met III (Allianz, China en HDI) gehouden zijn de bedrijfsschade ten gevolge van de brand van 7 september 2018 naar rato van hun aandeel
op de polis en conform het bepaalde in de [gedaagde sub 4] Polis aan eiseressen te vergoeden, te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 oktober 2018, althans vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan
de dag der algehele voldoening;
(V) gedaagden sub I tot en met III (Allianz, China en HDI) hoofdelijk te veroordelen
naar rato van hun aandeel op de polis aan eiseressen te betalen een bedrag van
EUR 20.687,50 (zegge: twintigduizend zeshonderdzevenentachtig euro 50/100)
ter zake van de kosten van de contra-expert, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf de respectievelijke factuurdata, althans vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen
datum tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
(VI) voor recht te verklaren dat gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) gehouden is de resterende,
onvergoed gebleven schade aan de inhoud ten gevolge van de brand van 7 september 2018 aan
eiseressen te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan
de dag der algehele voldoening;
(VII) voor recht te verklaren dat gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) gehouden is de resterende,
onvergoed gebleven bedrijfsschade ten gevolge van de brand van 7 september 2018
aan eiseressen te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair én subsidiair
(VIII) gedaagden te veroordelen aan eiseres te vergoeden de buitengerechtelijke kosten,
nader door de rechtbank conform de toepasselijke staffel te begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat door betaling van de een de ander gekweten zal zijn;
(IX) gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.”
3.2.
Snijcentrum legt - in het kort weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Snijcentrum maakt, na een brand in haar bedrijfspand, aanspraak op dekking onder de door haar met Verzekeraars afgesloten verzekering. Snijcentrum vordert betaling van Verzekeraars (naar rato van hun aandeel op de polis) van haar (resterende) opstalschade ontstaan door de brand. De schade aan de opstal als gevolg van de brand is door gezamenlijke experts op basis van herbouwwaarde vastgesteld op € 2.855.081,00. ASR heeft hiervan € 2.150.970,93 uitgekeerd. Allianz en HDI hebben gezamenlijk een bedrag van € 583.881,03 uitgekeerd. Een bedrag van € 120.229,00 ter zake opstalschade is nog niet vergoed, zodat dit wordt gevorderd.
Daarnaast vordert Snijcentrum middels een verklaring voor recht dat Verzekeraars (naar rato van hun aandeel op de polis) gehouden zijn om de door Snijcentrum geleden schade ten aanzien van inventaris en goederen en ook de bedrijfsschade te vergoeden.
Indien en voor zover de schade niet volledig onder de verzekering is gedekt, vordert Snijcentrum vergoeding van haar schade van [gedaagde sub 4] omdat zij in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld jegens Snijcentrum. Tot slot vordert Snijcentrum veroordeling van Verzekeraars (naar rato van hun aandeel op de polis) in de kosten van de contra-expertise.
3.3.
Gedaagden voeren verweer en concluderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Snijcentrum in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verzekeraars vorderen daarbij ook een veroordeling in de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling waar nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf: de andere procedure (met zaak- en rolnummer C/10.624722/ HA ZA 21-783)

4.1.
Bij de beoordeling van de vorderingen van Snijcentrum jegens Verzekeraars zal de rechtbank uitsluitend die stellingen betrekken die Snijcentrum ter onderbouwing van die vorderingen heeft ingenomen in de onderhavige procedure en uitsluitend acht slaan op de stukken die zij ter onderbouwing van die vorderingen in de onderhavige procedure heeft overgelegd. Stellingen die door Snijcentrum en/of [naam assurantiekantoor] en [gedaagde sub 4] zijn ingenomen en stukken die zijn overgelegd in (uitsluitend) de andere procedure zullen dus niet bij de beoordeling worden betrokken. Snijcentrum heeft naar aanleiding van hetgeen hierover op de mondelinge behandeling is besproken de gelegenheid gekregen om na de mondelinge
behandeling bij akte haar vorderingen jegens Verzekeraars nader te onderbouwen/toe te lichten, onder meer door stukken uit de andere procedure over te leggen, maar door haar zijn deze stukken niet overgelegd.
Eisvermeerdering
4.2.
Snijcentrum heeft bij haar akte overleggen producties haar eis vermeerderd. Gedaagden hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. De rechtbank zal dan ook beslissen op basis van de vorderingen van Snijcentrum inclusief de vermeerdering van eis.
Ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde sub 4]
4.3.
Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [gedaagde sub 4] aangegeven:
“ [gedaagde sub 4] Assurantiën is in beeld als placing broker, mocht het tot aansprakelijkheid komen.
Ter zake [gedaagde sub 4] en [persoon F] geldt dan niet-ontvankelijkheid.”
[gedaagde sub 4] is in deze procedure niet gedagvaard - wel in de andere procedure. Dit betekent dat Snijcentrum in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen jegens [gedaagde sub 4] (zijnde: [gedaagde sub 4] ).
Ten aanzien van de vorderingen jegens Verzekeraars
4.4.
Verzekeraars hebben geweigerd om volledig uit te keren omdat Snijcentrum in hun visie haar mededelingsplicht heeft geschonden door na te laten hen te informeren dat het bedrijfspand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw, nu er verschillende bedrijven in gevestigd waren en er zelfs een werkplaats/ garage voor een autoraceteam in zat. Zouden Verzekeraars hierover juist en volledig geïnformeerd zijn dan zouden zij de verzekeringsovereenkomst niet dan wel niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten.
4.5.
De rechtbank zal hierna per verzekeraar beoordelen of er sprake is van een schending van de mededelingsplicht en zo ja, wat daarvan de gevolgen zijn voor de dekking. Bij de beoordeling neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam assurantiekantoor] als assurantietussenpersoon van Snijcentrum handelde en dat [gedaagde sub 4] als beursmakelaar handelde in opdracht van [naam assurantiekantoor] bij het aangaan van de verzekering. Dit betekent dat Snijcentrum communiceerde met [naam assurantiekantoor] , [naam assurantiekantoor] met [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 4] met Verzekeraars. Dit betekent voorts dat in de relatie tot Verzekeraars het handelen van [naam assurantiekantoor] en het handelen van [gedaagde sub 4] (via [naam assurantiekantoor] ) wordt toegerekend aan Snijcentrum.
Te laat beroep op schending mededelingsplicht?
4.6.
Snijcentrum stelt dat nu Verzekeraars niet binnen twee maanden na ontdekking aan Snijcentrum hebben medegedeeld dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden met vermelding van de gevolgen daarvan, Verzekeraars gelet op het bepaalde in artikel
7:929 BW hun recht om hier een beroep op te doen hebben verwerkt. In de e-mails van 27 september 2018 (Allianz), 28 september 2018 (China) en 5 oktober 2018 (HDI) hebben Verzekeraars weliswaar aan het eerste vereiste van artikel 7:929 BW voldaan, maar niet aan het tweede vereiste: zij hebben slechts kenbaar gemaakt dat volgens hen sprake zou zijn van schending van de mededelingsplicht. In deze e-mails wordt echter door geen van de drie verzekeraars vermeld welke gevolgen zij daaraan (mogelijk) verbonden. Het feit dat in genoemde e-mails wordt vermeld dat dit mogelijk gevolgen kan hebben (die volgens Verzekeraars werden onderzocht), is hiervoor niet voldoende. Pas op 27 december 2018 en daarna lieten Verzekeraars aan [gedaagde sub 4] weten welke gevolgen zij aan de gestelde schending van de mededelingsplicht wilden verbinden. Vervolgens voegden zij daar pas in oktober 2021 een nieuwe grond aan toe, namelijk de aanwezigheid van een (garage)bedrijf.
Toen was de wettelijke termijn van twee maanden echter verstreken.
4.7.
Verzekeraars hebben hiertegenover ter zitting het volgende aangevoerd. De achtergrond van de termijn van twee maanden waarbinnen een beroep op schending van de mededelingsplicht moet worden gedaan, is dat de verzekerde snel weet waar hij aan toe is. Niet meteen, want aan de verzekeraar wordt enige tijd gegund. De inspecteur van Stekelenburg is op pad gestuurd om te bezien wat er aan de hand was en zijn rapport is mede een sluitstuk van de termijn voor het doen van een beroep op schending van de mededelingsplicht.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verzekeraar die een beroep wil doen op schending van de mededelingsplicht, kan de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen, zo volgt uit artikel 7:929 lid 1 BW.
Uit (onder meer) het rapport van Stekelenburg volgt dat half september 2018 bij Verzekeraars bekend was dat er meerdere huurders in het bedrijfspand zaten, waaronder [naam bedrijf] , en dat deze huurder het gehuurde gebruikte als werkplaats voor raceauto’s. Voorts blijkt uit dit rapport dat [naam assurantiekantoor] en Snijcentrum destijds geconfronteerd zijn met deze bevindingen. Toen Verzekeraars eind september/begin oktober 2018 aan [gedaagde sub 4] meldde dat er omstandigheden zijn gebleken die een beroep op schending van de mededelingsplicht rechtvaardigden, was voor alle betrokkenen duidelijk dat deze schending van de mededelingsplicht zag op de omstandigheid dat - anders dan was medegedeeld door Snijcentrum - in feite sprake was van een bedrijfsverzamelgebouw, in welk gebouw ook een garagebedrijf zat. Hiervan uitgaande, is de rechtbank - anders dan Snijcentrum - van oordeel dat de door Verzekeraars gestelde aanwezigheid van een garage op een later moment geen nieuwe grond is. Na dit onderzoek hebben Verzekeraars eind december 2018 aan [gedaagde sub 4] laten weten welke gevolgen zij voor de dekking aan de schending verbonden. Die mededeling stond aldus niet op zichzelf maar was een vervolg op de eerdere mededelingen van eind september/begin oktober 2018. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat aan Verzekeraars niet kan worden tegengeworpen dat zij niet ook de (exacte) gevolgen voor de dekking binnen de genoemde twee maanden aan Snijcentrum kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat meer belang toekomt aan exacte naleving van de termijn van twee maanden in de situatie dat tijdens de looptijd van de verzekering - als het risico zich nog niet heeft verwezenlijkt - blijkt dat de mededelingsplicht is geschonden. De verzekeringnemer dient hiervan dan spoedig op de hoogte te zijn om eventueel elders een verzekering af te kunnen sluiten en niet onverzekerd te zijn. Die situatie doet zich hier niet voor. Dat Snijcentrum in enig belang is geschaad door de omstandigheid dat Verzekeraars de gevolgen voor de dekking wat later dan de twee maanden termijn hebben kenbaar gemaakt, is door haar ook niet gesteld. Verzekeraars hebben hun recht om een beroep op schending van de mededelingsplicht te doen dan ook niet verwerkt.
Staat artikel 6.2 NBZB in de weg aan het beroep op schending van de mededelingsplicht door Verzekeraars?
4.9.
Alvorens de rechtbank ingaat op de vraag of Snijcentrum haar mededelingsplicht heeft geschonden, is relevant om te beoordelen of Snijcentrum, zoals zij stelt, een beroep toekomt op artikel 6.2 NBZB, de bekendheidsclausule. Immers, als dit het geval is, hoeft het beroep op schending van de mededelingsplicht niet meer te worden beoordeeld. Deze clausule luidt als volgt: “Verzekeraars zijn bekend met de ligging, bouwaard, inrichting en gebruik van de gevaarsobjecten bij het begin van de overeenkomst alsmede met de belendingen”. Dit betekent volgens Snijcentrum dat Verzekeraars hun bescherming tegen onvolledig geïnformeerd zijn over het te verzekeren risico op grond van artikel 7:928 BW hebben prijsgegeven.
Volgens Verzekeraars interpreteert Snijcentrum dit verkeerd: de clausule van artikel
6.2 NBZB gaat niet over voorlopige dekking maar gaat uit van het moment van het sluiten van de definitieve verzekeringsovereenkomst. Daarvan was nog geen sprake: er gold een voorbehoud van inspectie - ook om te zien hoe het pand gebruikt werd - en die inspectie had nog niet plaatsgevonden. Als Verzekeraars deze informatie niet hebben gehad door een fout dan kan Snijcentrum zich niet beroepen op deze bepaling.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Door [gedaagde sub 4] is aan Verzekeraars voorlopige dekking gevraagd op basis van de offerte. In de offerte is onder andere als voorbehoud opgenomen: “Inspectie en opvolging van de daaruit voortvloeiende maatregelen”. Verzekeraars hebben voorlopige dekking toegezegd. Tussen partijen gold op dat moment genoemd voorbehoud van inspectie. Snijcentrum kan onder deze omstandigheden geen beroep doen op de bekendheidsclausule, als er al van kan worden uitgegaan dat deze bepaling onderdeel uitmaakt van de tussen partijen geldende (voorlopige) dekkings-afspraken.
Heeft Snijcentrum haar mededelingsplicht geschonden?
4.11.
Verzekeraars stellen dat Snijcentrum haar mededelingsplicht heeft geschonden door na te laten hen te informeren dat het bedrijfspand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw, nu er verschillende bedrijven in gevestigd waren en er zelfs een werkplaats/ garage voor een autoraceteam in zat.
4.12.
Op grond van artikel 7:928 BW dient de (aspirant-)verzekeringsnemer voor het sluiten van de verzekering alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Is de verzekering gesloten op basis van een (door de verzekeraar) opgestelde vragenlijst, dan kan de verzekeraar zich er niet op beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet is gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. Wordt geen aanvraagformulier gebruikt en is een assurantiemakelaar betrokken bij de totstandkoming, dan strekt de mededelingsplicht zich ook uit tot die feiten waarvan de makelaar weet dan wel behoort te weten dat die voor verzekeraars van belang zijn.
Artikel 7:928 BW is ook van toepassing in het geval van voorlopige dekking.
Was het bedrijfspand in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw?
4.13.
Verzekeraars stellen dat een bedrijfsverzamelgebouw zich kenmerkt doordat er meerdere bedrijven met meerdere belanghebbenden in zitten. Ook is er vaak sprake van verschillende risico’s die vragen om verschillende preventiemaatregelen. In een bedrijfsverzamelgebouw is er bovendien, aldus Verzekeraars, regelmatig verloop van
huurders en ontbreekt vaak een directe controle. Verzekeraars wijzen er - onder verwijzing naar de door deskundigen opgestelde rapporten en de lijst met huurders - op dat is komen vast te staan dat in het bedrijfspand naast Snijcentrum meer dan 10 andere bedrijven gehuisvest waren, met verschillende activiteiten. Naast kantoor-, en opslagverhuur werd er in ieder geval ook een ruimte verhuurd als werkplaats voor reparatie van raceauto’s. Verder leidde de link naar Google Streetview in de [gedaagde sub 4] -offerte naar een beeld van het adres van het bedrijfspand met een foto waarop onder meer een reclamebord zichtbaar was van [naam vastgoedbedrijf] en waarop stond aangegeven dat opslagruimtes en/of kantoorruimtes in het bedrijfspand te huur werden aangeboden.
4.14.
Snijcentrum heeft de onderbouwde stellingen van Verzekeraars niet, althans volstrekt onvoldoende, betwist. De rechtbank is dan ook met Verzekeraars van oordeel dat inderdaad sprake was van een bedrijfsverzamelgebouw. De stelling van Snijcentrum dat in haar gebouw geen sprake is van gezamenlijke faciliteiten zoals receptie, beveiliging, restauratieve faciliteiten etc. is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Heeft Snijcentrum voldaan aan haar mededelingsplicht?
4.15.
Snijcentrum stelt volledig transparant te zijn geweest bij de aanvraag van de verzekering. De VKG-polis werd integraal verstrekt aan Verzekeraars, met daarop de omschrijving “Bestemming: productiehal voor metaal snijden en aanverwante werkzaamheden” en op vervolgblad 20 van de VKG-polis voor de aansprakelijkheidsverzekering voor Snijcentrum Beheer stond “exploitant onroerend goed” met daarbij het adres [adres] . In de door [gedaagde sub 4] opgestelde offerte zat een link naar Google Streetview die leidde naar een beeld van het adres van het bedrijfspand met een foto waarop onder meer een reclamebord zichtbaar was van [naam vastgoedbedrijf] en waarop stond aangegeven dat opslagruimtes en/of kantoorruimtes in het bedrijfspand te huur werden aangeboden.
Voorts geldt dat Snijcentrum op verzoek van Allianz een aanvraagformulier heeft ingevuld. Op dit aanvraagformulier op 15 augustus 2018 heeft Snijcentrum bij de vraag naar de bestemming geantwoord: “metaalbewerking alsmede kantoor en opslagverhuur”. Er werd op dit formulier niet gevraagd naar de aanwezigheid van een bedrijfsverzamelgebouw - of een garagebedrijf - en Snijcentrum was niet tot méér gehouden dan het beantwoorden van de vragen op het aanvraagformulier.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de aan Verzekeraars toegezonden [gedaagde sub 4] -offerte stond uitsluitend vermeld bij bedrijfsactiviteit: “Metaalbewerking en het snijden van materialen”. In de begeleidende e-mail aan Verzekeraars stond dat sprake was van werkzaamheden als snijden van harde materialen en snijden met vlam en snijden van hout en steen. Op de aan verzekeraars toegezonden VKG-Polis stond slechts “Bestemming: productiehal voor metaal snijden en aanverwante werkzaamheden”, In al deze documenten werden verhuuractiviteiten niet genoemd, laat staan verhuuractiviteiten die verder gingen dan verhuur voor opslag en kantooractiviteiten. Op vervolgblad 20 van de VKG-polis voor de aansprakelijkheidsverzekering voor Snijcentrum Beheer stond inderdaad bij verzekerde hoedanigheid: “exploitant onroerend goed” met daarbij het adres [adres] . De opgegeven verzekerde hoedanigheid van Snijcentrum Beheer (welke vennootschap weliswaar eigenaar van het pand is maar niet de vennootschap die het pand exploiteert) in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering kan niet zonder meer worden gelijkgesteld met de bestemming van een gebouw in het kader van een brandverzekering. Laat staan dat
het voor Verzekeraars op basis van deze vermelding duidelijk kon zijn wat de volledige bestemming van het pand was.
Het voorgaande wordt niet anders door de link naar Google Streetview. Nog daargelaten dat het onvoldoende is om Verzekeraars enkel door middel van een dergelijke link te voorzien van voor het te verzekeren risico erg relevante informatie, terwijl deze relevante informatie niet uit de overige mededelingen aan Verzekeraars volgt, dekt de informatie op het reclamebord niet de hele lading nu het slechts rept van kantoor- en opslagverhuur.
Uit het voorgaande volgt dat Snijcentrum (via [naam assurantiekantoor] en [gedaagde sub 4] ) Verzekeraars onvoldoende heeft geïnformeerd over de hoedanigheid van het te verzekeren pand. Dit brengt mee dat Snijcentrum in ieder geval jegens HDI en China in strijd met haar mededelingsplicht heeft gehandeld.
4.17.
Vervolgens is het de vraag of dit anders is voor Allianz nu Snijcentrum op haar verzoek nog een vragenformulier heeft beantwoord. De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat op het aanvraagformulier is gevraagd naar de bestemming van het bedrijfspand. Voor Snijcentrum was dus bekend dat Allianz de bestemming van het bedrijfspand wilde weten. Op het formulier is vervolgens als antwoord op deze vraag vermeld: “metaalbewerking, alsmede kantoor en opslagverhuur”. De bestemming van het bedrijfspand was daarmee niet volledig ingevuld nu er in het pand meer activiteiten werden uitgevoerd dan de genoemde activiteiten zoals verhuur van ruimten voor andere activiteiten dan opslag. De vraag naar de bestemming is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet juist en volledig ingevuld.
4.18.
Indien en voor zover Snijcentrum zich er op beroept dat in haar antwoord op de vraag per abuis een koppelteken achter kantoor ontbreekt maar dat dat wel aldus begrepen kan worden, geldt het volgende. Als een koppelteken bedoeld was geweest om aan te geven dat verhuur ook op kantoor sloeg, dan had dat koppelteken vermeld moeten worden. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de zin ook zonder koppelteken een goed lopende zin is en Verzekeraars er dus niet op bedacht hebben hoeven zijn dat er iets ontbrak in de zin. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat vaststaat dat [naam assurantiekantoor] namens Snijcentrum het formulier heeft ingevuld en dat zij als assurantietussenpersoon en dus als deskundige op dit terrein weet hoe belangrijk het juist invullen van het vragenformulier is. Dat [naam assurantiekantoor] niet voor een juist invullen van het formulier heeft gezorgd, ligt in de risicosfeer van Snijcentrum. Tot slot overweegt de rechtbank dat ook met koppelteken het antwoord op de vraag niet helemaal de daadwerkelijke bestemming van het pand dekt omdat naast kantoor- en opslagverhuur, er in ieder geval één ruimte is verhuurd aan een bedrijf dat is ingericht als werkplaats voor race-auto’s en ook als zodanig wordt gebruikt. Door die bestemming niet juist en volledig te noteren, heeft Snijcentrum haar mededelingsplicht eveneens jegens Allianz geschonden.
Hebben Verzekeraars aannemelijk gemaakt dat zij niet/anders zouden hebben gecontracteerd als zij juist waren geïnformeerd over de bestemming van het bedrijfspand?
4.19.
HDI en Allianz beroepen zich op artikel 7:930 lid 3 BW, volgens welk artikellid geldt dat indien niet aan de mededelingsplicht is voldaan maar de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een hogere premie zou hebben bedongen of de verzekering tot een lager bedrag zou hebben gesloten, de uitkering wordt verminderd naar evenredigheid van hetgeen de premie meer of de verzekerde som minder zou hebben bedragen. Geen uitkering is volgens lid 4 van artikel 7:930 BW verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. China stelt met een beroep hierop dat als zij had geweten dat de verzekering ging om een bedrijfsverzamelgebouw waarin een volledige werkplaats is gevestigd, zij de verzekering niet had afgesloten.
4.20.
Een beroep van de verzekeraar op artikel 7:930 leden 3 en 4 BW kan in beginsel alleen slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde.
4.21.
Aldus rusten de stelplicht en bewijslast ter zake de hypothetische acceptatiebeslissing van Verzekeraars op Verzekeraars die immers stellen geen of minder uitkering verschuldigd te zijn.
Verzekeraars stellen dat om verschillende redenen het risico dat verbonden is aan een bedrijfsverzamelgebouw - het omnibusrisico - hoger is, en dat dat algemeen bekend is bij de verschillende partijen in de markt, waaronder assurantietussenpersonen en -makelaars. Vanwege deze risico’s staan verzekeraars niet te springen om het risico verbonden aan een bedrijfsverzamelgebouw (onbeperkt) te verzekeren.
4.22.
Daarnaast stellen zij per Verzekeraar het volgende.
Allianz verwijst naar een door haar in augustus 2017 verzorgde presentatie bij [gedaagde sub 4] . Op een slide van deze presentatie stond, voor zover thans relevant:
“Omnibusrisico’s
(…)
- Minimum premie 3,5o/oo bruto
- Maximum aandeel 25% to lead of to follow
- Opnemen garantie clausules:
(…)
- Bedrijfsverzamelgebouwen/verhuur + bijbehorende sancties.”
Onder verwijzing hiernaar stelt Allianz dat op het moment van afsluiten van de verzekering met Snijcentrum bij [gedaagde sub 4] bekend was dat zij anders zou hebben gecontracteerd als zij juist was geïnformeerd over de bestemming van het bedrijfspand.
4.23.
HDI stelt dat zij in geval van een bedrijfsverzamelgebouw inschrijft voor een lager percentage dekking tegen een hoger promillage premie en dat zij evenals Allianz een premie van 3,5 0/00 zou hebben gerekend (in plaats van 1,9 0/00) als zij had geweten dat sprake was van een bedrijfsverzamelgebouw waarin meerdere bedrijven en de werkplaats van een raceteam waren gevestigd.
4.24.
China stelt dat zij tot 2018 omnibusrisico’s verzekerde, dat zij dat na 2018 ook nog verzekerde maar dat er vanaf toen gekeken werd wat er in het bedrijfsverzamelgebouw zat. Als er een garage in zit, dan verzekert China niet meer.
4.25.
Snijcentrum betwist dat een redelijk handelend verzekeraar een andere acceptatiebeslissing zou hebben genomen bij kennis van de juiste stand van zaken. Dat is door Verzekeraars ook op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van (zo begrijpt de rechtbank het standpunt: in de markt gehanteerde) acceptatierichtlijnen.
Snijcentrum betwist ook de juistheid van het standpunt van HDI en China ten aanzien van het door hen gevoerde acceptatiebeleid ten aanzien van bedrijfsverzamelgebouwen. Beide verzekeraars hebben, aldus Snijcentrum, ook geen schriftelijk bewijs voor hun stellingen geleverd in de vorm van overlegging van hun eigen acceptatierichtlijnen. Bovendien verzekert China ook na 2018 nog steeds bedrijfsverzamelgebouwen, ook als daar een werkplaats of garage in zit, zo weet Snijcentrum van [gedaagde sub 4] .
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Verzekeraars volstaan met de stelling dat het risico dat verbonden is aan het verzekeren van een bedrijfsverzamelgebouw - het omnibusrisico - hoger is en dat dit bekend is in de markt. Met deze enkele stelling is - zonder nadere onderbouwing/toelichting die ontbreekt - nog niet gegeven dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken de verzekering met Snijcentrum niet had gesloten en/of onder andere voorwaarden. Op geen enkele wijze is dit door Verzekeraars onderbouwd, terwijl het door Snijcentrum wordt betwist. Die onderbouwing had kunnen worden gedaan door het in het geding brengen van acceptatierichtlijnen van andere verzekeraars waaruit dit volgt.
Nu elke onderbouwing van de stellingen van Verzekeraars ontbreekt, is niet komen vast te staan dat een redelijk handelend verzekeraar in vergelijkbare omstandigheden de verzekering niet of op andere voorwaarden zouden hebben afgesloten dan is gebeurd.
4.27.
Vervolgens is het de vraag of de afzonderlijke Verzekeraars hebben aangetoond dat Snijcentrum bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de betreffende verzekeraar hanteerde.
4.28.
Voor Allianz luidt het antwoord op deze vraag bevestigend en wel op basis van de hiervoor aangehaalde sheet uit de presentatie omtrent het omnibusrisico. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde sub 4] vanaf augustus 2017 op basis van deze presentatie wist wat het acceptatiebeleid van Allianz was in geval van het verzekeren van een bedrijfsverzamelgebouw. Deze kennis van [gedaagde sub 4] wordt in de verhouding tussen Snijcentrum en Verzekeraars toegerekend aan Snijcentrum. Aldus is ten aanzien van Allianz komen vast te staan dat zij de verzekering met Snijcentrum op andere voorwaarden zou hebben gesloten als Snijcentrum haar mededelingsplicht niet had geschonden. Deze andere voorwaarden houden in dat Allianz slechts voor een aandeel van 25% had ingetekend op het te verzekeren risico en dat zij voor wat betreft (uitsluitend) de opstalschade was uitgegaan van een premie van 3,5 0/00. Verwezen wordt naar onderdeel 2.5 van de antwoordakte na mondelinge behandeling van Allianz. Hieruit volgt dat - anders dan Snijcentrum in haar spreekaantekeningen leek te suggereren - Allianz het standpunt inneemt (zoals ook aangekondigd in haar e-mail van 27 december 2018 aan [gedaagde sub 4] ) dat uitsluitend voor de opstalschade zou zijn uitgegaan van een andere premie indien Snijcentrum haar mededelingsplicht niet had geschonden.
4.29.
Voor HDI en China is niet komen vast te staan dat zij bij bekendheid met de juiste stand van zaken, de verzekering niet of onder andere voorwaarden waren aangegaan. HDI en China hebben gelet op de betwisting van Snijcentrum hun stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Zij hadden één en ander kunnen onderbouwen door het in het geding brengen van hun eigen acceptatierichtlijnen of andere documenten waaruit volgt wat hun beleid is bij het verzekeren van bedrijfsverzamelgebouwen.
Beoordeling van de vorderingen jegens Verzekeraars
4.30.
Het bovenstaande leidt ertoe dat Verzekeraars naar rato van hun aandeel op de polis de opstal-, inventaris- en bedrijfsschade aan Snijcentrum dienen te vergoeden, waarbij geldt dat als aandeel van Allianz moet worden uitgegaan van 25% in plaats van 50%.
Voor wat betreft de opstalschade moet voorts - voor wat betreft Allianz - worden uitgegaan van een premie van 3,5 0/00 in plaats van 1,9 0/00.
Het is de rechtbank op basis van de over en weer ingenomen stellingen en verweren, waaronder de nog ter zitting door Snijcentrum ingenomen stelling dat zij nog niet het volledige bedrag van € 583.991,03 van Verzekeraars heeft ontvangen, niet helemaal duidelijk of Allianz inmiddels volledig aan haar betalingsverplichting jegens Snijcentrum heeft voldaan. De rechtbank kiest er daarom voor - teneinde eventuele latere discussie tussen partijen te voorkomen - om de gevorderde verklaringen voor recht (vorderingen III en IV) met inachtneming van het voorgaande jegens alle Verzekeraars toe te wijzen en om de vordering onder I in gewijzigde vorm toe te wijzen, en wel als volgt.
De rechtbank zal geen herberekening maken van het toe te wijzen bedrag, maar de vordering onder I in die zin toewijzen dat Verzekeraars worden veroordeeld om (het restant van) de opstalschade van Snijcentrum te voldoen naar rato van hun aandeel op de polis (en zoals hiervoor vastgesteld voor Allianz), met inachtneming van reeds aan Snijcentrum gedane betalingen.
De rechtbank zal de onder vordering I gevorderde hoofdelijke veroordeling afwijzen. Verzekeraars worden niet alle drie veroordeeld dezelfde schade te voldoen.
De omstandigheid dat Allianz in het gelijk is gesteld heeft wel gevolgen voor de gevorderde veroordeling van Allianz in de proceskosten, de buitenrechtelijke kosten en de kosten van de deskundige zoals hierna zal blijken.
Wettelijke rente
4.31.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen zoals gevorderd. Verzekeraars hebben deze vordering niet betwist.
Kosten deskundige
4.32.
Snijcentrum heeft onder V een veroordeling gevorderd van Verzekeraars (naar rato) tot betaling van € 20.687,50 ter zake de kosten van de contra-expert. Deze vordering is door Verzekeraars niet betwist. De vordering zal ten aanzien van HDI en China dan ook worden toegewezen. De gevorderde hoofdelijkheid wijst de rechtbank ook hier af.
Buitengerechtelijke kosten
4.33.
De rechtbank zal HDI en China veroordelen in de buitengerechtelijke kosten zoals gevorderd, conform de toepasselijke staffel, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Snijcentrum heeft gesteld dat er onderzoek en telefoongesprekken hebben plaatsgevonden en tussen partijen het nodige is gecorrespondeerd en deze vordering is niet betwist door HDI en China. De rechtbank gaat uit van een toegewezen hoofdsom van onbepaalde waarde zodat het toe te wijzen bedrag aan buitengerechtelijke kosten € 925,00 bedraagt.
Proceskosten in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 4]
4.34.
Snijcentrum zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 4] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 4] worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2 punten× tarief II à € 598,00)
Totaal € 5.327,00
Proceskosten in de procedure tussen Snijcentrum en Verzekeraars
4.35.
Snijcentrum zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Allianz worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
1.495,00(2,5 punten × tarief II à € 598,00)
Totaal € 5.695,00
4.36.
HDI en China zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van Snijcentrum worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Snijcentrum worden begroot op:
- dagvaarding € 97,21
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat €
1.495,00(2,5 punten × tarief II à € 598,00)
Totaal € 5.723,21
Nakosten
4.37.
Op grond van r.o. 2.3 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2020:853) wordt in dit vonnis geen aparte beslissing genomen over nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank
in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 4] :
5.1.
verklaart Snijcentrum niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
5.2.
veroordeelt Snijcentrum in de kosten van deze procedure, tot aan de deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 4] bepaald op € 5.327,00, te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in de procedure tussen Snijcentrum en Verzekeraars:
5.3.
veroordeelt Verzekeraars naar rato van hun aandeel op de polis (het restant van) de opstalschade aan Snijcentrum te voldoen, met dien verstande dat voor de betalingsverplichting van Allianz moet worden uitgegaan van een aandeel van 25% in plaats van 50% en van een door Snijcentrum (over het verleden) te betalen premie van 3,5 0/00 in plaats van 1,9 0/00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart voor recht dat Verzekeraars gehouden zijn de schade aan inventaris ten gevolge van de brand van 7 september 2018 naar rato van hun aandeel op de polis en conform de [gedaagde sub 4] -Polis aan Snijcentrum te vergoeden, met dien verstande dat als aandeel van Allianz moet worden uitgegaan van 25% in plaats van 50%, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot der dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart voor recht dat Verzekeraars gehouden zijn de bedrijfsschade ten gevolge van de brand van 7 september 2018 naar rato van hun aandeel op de polis en conform de [gedaagde sub 4] -polis aan Snijcentrum te vergoeden, met dien verstande dat als aandeel van Allianz moet worden uitgegaan van 25% in plaats van 50%, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2018 tot der dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt HDI en China tot betaling van € 20.687,50 ter zake de kosten van de deskundige, door Verzekeraars te voldoen naar rato van hun aandeel op de polis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de respectievelijke factuurdata tot de dag van volledige betaling;
5.7.
veroordeelt HDI en China in de buitengerechtelijke kosten van Snijcentrum ad
€ 925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.8.
veroordeelt HDI en China in de kosten van deze procedure van Snijcentrum, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Snijcentrum bepaald op € 5.723,00 te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betalen;
5.9.
veroordeelt Snijcentrum in de kosten van deze procedure van Allianz, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Allianz bepaald op € 5.695,00, te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in beide procedures:
5.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
3246/1582