ECLI:NL:RBROT:2023:8753

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
C/10/624722 / HA ZA 21-783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon en assurantiemakelaar bij schadevergoeding na brand

In deze zaak vordert Snijcentrum Zuid-Nederland B.V. schadevergoeding van haar assurantietussenpersoon en assurantiemakelaar na een brand in haar bedrijfspand. De brand heeft geleid tot aanzienlijke schade die niet volledig door de verzekeraars Allianz, HDI en China is vergoed. Snijcentrum stelt dat de assurantietussenpersoon, [gedaagde sub 3], en de assurantiemakelaar, [gedaagde sub 1], tekort zijn geschoten in hun zorgplicht door geen vaste taxatieclausule op de polis op te nemen en door niet correct te informeren over de gebruiksdoeleinden van het bedrijfspand. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij niet op de hoogte was van de specifieke gebruiksdoeleinden van het pand. Echter, [gedaagde sub 3] heeft haar zorgplicht geschonden door niet te zorgen voor een taxatieclausule, wat heeft geleid tot schade voor Snijcentrum. De rechtbank wijst de vorderingen van Snijcentrum tegen [gedaagde sub 1] af, maar verklaart voor recht dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit het ontbreken van de taxatieclausule. De rechtbank veroordeelt hen tot betaling van de schade en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/624722 / HA ZA 21-783
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Panningen ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND HOLDING B.V.,
gevestigd te Panningen ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SNIJCENTRUM ZUID-NEDERLAND BEHEER B.V.,
gevestigd te Panningen ,
eiseressen,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te 's- [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.J.P.E. Donckers-Corten te Breda.
3. de burgerlijke maatschap
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer,
Eiseressen worden hierna gezamenlijk Snijcentrum genoemd (in vrouwelijk enkelvoud) en afzonderlijk worden zij respectievelijk Snijcentrum Z-N, Snijcentrum Holding en Snijcentrum Beheer genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 worden gezamenlijk [gedaagden sub 1 en 2] genoemd. Gedaagden sub 3, 4 en 5 worden gezamenlijk [gedaagde sub 3,4 en 5] genoemd. Afzonderlijk worden zij respectievelijk [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 1] , met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 3] , met producties 1 tot en met 15;
  • het vonnis in incident d.d. 4 augustus 2021 (inzake een vordering ex artikel 220 Rv) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte overleggen producties voor de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 van de zijde van Snijcentrum, met producties 18 en 19;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 juni 2022 en de spreekaantekeningen van Snijcentrum, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ;
  • de brieven van mr. Ripmeester, van mr. Leerink en van mr. Van de Meent in reactie op het proces-verbaal;
  • het verzoek van partijen om tegelijk vonnis te wijzen in deze procedure en in de procedure met zaak- en rolnummer C/10.606996/ HA ZA 20-1051 (hierna: de andere procedure).

2.De feiten

2.1.
Snijcentrum Z-N is een onderneming die zich bezighoudt met het snijden van onder meer aluminium, messing en titanium in opdracht van derden. Snijcentrum Z-N gebruikt hiervoor diverse snijtechnieken en machines.
2.2.
Snijcentrum Z-N voert haar werkzaamheden uit in een bedrijfspand aan het [adres] te [plaats] (hierna: het bedrijfspand). Dit bedrijfspand is eigendom van Snijcentrum Beheer.
2.3.
Het bedrijfspand bestond uit een tweelaags kantoor en een hoge en een lage hal. De begane grond van het kantoor, de hoge hal en een deel van de lage hal werden gebruikt door Snijcentrum Z-N. Het bedrijfspand werd deels verhuurd aan derden.
2.4.
[gedaagde sub 3] is de assurantietussenpersoon van Snijcentrum. [gedaagde sub 3] bracht de risico’s van Snijcentrum Z-N inzake opstal, inventaris en bedrijfsschade aanvankelijk via verzekeringsmakelaar Van Kampen Groep (hierna: VKG) onder bij verschillende verzekeraars. De verzekerde sommen waren gebaseerd op een vaste taxatie van de inventaris en die getaxeerde bedragen waren als zodanig aangetekend op de polis (hierna: de VKG-Polis). Voor de inventaris in de productiehal was dat voor een bedrag van
€ 2.222.360,00 en voor de inventaris in het kantoor voor een bedrag van € 78.640,00. Beide posten waren onderhevig aan jaarlijkse indexatie.
2.5.
[gedaagde sub 1] is assurantiemakelaar.
2.6.
Op 3 april 2018 heeft [gedaagde sub 1] het volgende e-mailbericht gezonden aan [gedaagde sub 3] :
“De Nederlandse verzekeringsmarkt is in hoog tempo aan het veranderen; verzekeraars fuseren of
nemen andere marktpartijen over, acceptatierichtlijnen worden aangepast en premies verhoogd.
NIEUW!
Onze acceptatiemogelijkheden zijn flink uitgebreid. Wij verzekeren nu ook zwaardere risico's die
traditiegetrouw in aanmerking komen voor de co-assurantiemarkt.
(…)
Voor wie is dit interessant?
Denk bijvoorbeeld aan een groothandel, opslaglocaties, metaalbewerkingsbedriiven, kinderopvang,
vakantieparken, indoorspeeltuinen, golfbanen, sportverenigingen en kantoorpanden.
(.. . )"
2.7.
Op 4 april 2018 heeft [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] het volgende e-mailbericht gezonden:
"Geachte brandafdeling van [gedaagde sub 1] ,
Bijgaand een kopie van de polis van VKG.
Kunt u een concurrerende offerte uitbrengen voor een soortgelijke dekking maar dan zonder een
alarmverplichting voor de inhoud van de bedrijfshal welke alleen voor brand en storm verzekerd zijn.
Alleen het kantoorpand is verzekerd op uitgebreide condities en alleen dat deel is voorzien van een alarm met doormelding."
2.8.
Op de hierbij aan [gedaagde sub 1] meegezonden VKG-polis - zijnde een pakketpolis ten name van Snijcentrum Z-N - staat vermeld:
“Bestemming: productiehal voor metaal snijden en aanverwante werkzaamheden”
Op vervolgblad 20 staat:
“Verzekerde hoedanigheid
Exploitant onroerend goed
- [adres] te [plaats] EUR 2.309.743,-“
2.9.
[gedaagde sub 1] zond op 18 april 2018 haar “offerte uitgebreide brandverzekering” (hierna: de [gedaagde sub 1] -offerte ) aan Allianz, China en HDI afzonderlijk (Allianz, China en HDI worden hierna gezamenlijk Verzekeraars genoemd) met daarbij een e-mailbericht dat luidde als volgt:
"Hierbij een nieuwe aanvraag inzake Snijcentrum Zuid Nederland BV
http://www.snijcentrum-zn.nl/De werkzaamheden die er plaatsvinden zijn
snijden van harde materialen, zoals metalen met water- en lasersnijders.
Daarnaast snijden ze ook in beperkte mate met vlam. Nogmaals, dit is
heel beperkt. Ook snijden ze in beperkte mate andere materialen zoals
hout en steen. In het verleden, ongeveer 4 jaar geleden, is er één schade
geweest. Een kleine brandschade a. g. v. een brand in de afzuiging.
Uitkering was rond de € 4.000, 00. Ik verneem graag of je een aandeel
kan meetekenen "
2.10.
Op 18 juni 2018 heeft [gedaagde sub 3] de door [gedaagde sub 1] opgestelde offerte ontvangen. In de [gedaagde sub 1] -offerte staat als bedrijfsactiviteit van Snijcentrum Z-N genoemd: “Metaalbewerking en snijden van materialen”. Er is geen taxatieclausule in opgenomen
In deze offerte staat een link naar Google Streetview die leidt naar een beeld van het adres van het bedrijfspand met een foto waarop onder meer een reclamebord zichtbaar is van Satin Vastgoed en waarop staat aangegeven dat opslagruimtes en/of kantoorruimtes in het bedrijfspand te huur worden aangeboden.
2.11.
Allianz heeft op 24 april 2018 aan [gedaagde sub 1] laten weten een aandeel van 50 % in het risico te kunnen nemen onder het voorbehoud van onder meer een ingevuld aanvraagformulier.
2.12.
[gedaagde sub 3] heeft het aanvraagformulier van Allianz namens Snijcentrum Z-N ingevuld en op 15 augustus 2018 toegezonden aan [gedaagde sub 1] . Op het aanvraagformulier stond de voorgedrukte vraag:
"Risico Omschrijving
Bestemming (s.v.p. korte omschrijving)"
Daarbij heeft [gedaagde sub 3] handgeschreven vermeld:
“metaalbewerking
alsmede kantoor en opslagverhuur”
2.13.
Allianz heeft op 16 augustus 2018 aangegeven voorlopige dekking te verlenen met ingang van 21 augustus 2018 op basis van de offerte inclusief een nieuwe snijbrander ter waarde van € 500.000,00. Een en ander onder de voorwaarde dat zij binnen 14 dagen een getekende UBO-verklaring ontving van Snijcentrum. Deze heeft zij op 23 augustus 2018 van [gedaagde sub 1] ontvangen.
2.14.
Op 7 september 2018 heeft er brand gewoed in het bedrijfspand. Het bedrijfspand is door de brand verloren gegaan en nadien herbouwd.
2.15.
[gedaagde sub 1] heeft na de brand en tijdens het traject van schadevaststelling namens Verzekeraars een ongedateerde polis verstrekt (hierna: de [gedaagde sub 1] -polis ) met als ingangsdatum 21 augustus 2018. Op de polis werd geen melding gemaakt van getaxeerde bedragen. De [gedaagde sub 1] -polis geeft als bestemming van het bedrijfspand aan:
“Metaal en snijden van materialen”.
2.16.
Op 28 november 2018 heeft [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] een e-mailbericht gestuurd met -voor zover relevant - de volgende inhoud:
“TAXATIE
1: Ik stuurde je een polis van VKG dd 14-03-2018 om de dekkingen over te nemen.(zie
bijlage) In die VKG polis stond op volgblad 6 vermeld dat het taxatierapport van [naam taxatiebureau]
d.d. 04-01-2016 van toepassing was. Ik verzoek je deze taxatie alsnog aan te tekenen.”
2.17.
Allianz en HDI hebben geweigerd volledig uit te keren omdat Snijcentrum in hun visie haar mededelingsplicht heeft geschonden door na te laten hen te informeren dat het bedrijfspand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw, nu er verschillende bedrijven in gevestigd waren en er zelfs een werkplaats/garage voor een autoraceteam in zat. China heeft in het geheel niet uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
Snijcentrum vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“(I) voor recht te verklaren dat gedaagde sub I ( [gedaagde sub 1] Assurantiën ) en/of gedaagde sub II ( [gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 1] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de schade ten gevolge van het feit dat de taxatie
niet op de [gedaagde sub 1] Polis is opgenomen aan eiseressen te vergoeden, te vermeerderen met de
wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank
in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande
dat door betaling van de een de ander gekweten zal zijn;
(II) voor recht te verklaren dat gedaagde sub III ( [gedaagde sub 3] ), gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) en/of
gedaagde sub V ( [gedaagde sub 5] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de schade ten
gevolge van het feit dat de taxatie niet op de [gedaagde sub 1] Polis is opgenomen aan eiseressen te
vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding,
althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der
algehele voldoening, met dien verstande dat door betaling van de een de anderen gekweten
zullen zijn;
(III) voor recht te verklaren dat gedaagde sub I ( [gedaagde sub 1] Assurantiën ) en/of gedaagde sub II ( [gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 1] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de onvergoed gebleven schade aan de inhoud
ten gevolge van de brand van 7 september 2018 aan eiseressen te vergoeden, te vermeerderen
met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door uw
rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening, met dien
verstande dat door betaling van de een de ander gekweten zal zijn;
(IV) voor recht te verklaren dat gedaagde sub III ( [gedaagde sub 3] ), gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) en/of
gedaagde sub V ( [gedaagde sub 5] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de onvergoed
gebleven schade aan de inhoud ten gevolge van de brand van 7 september 2018 aan
eiseressen te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der
dagvaarding, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan
de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat door betaling van de een de anderen
gekweten zullen zijn;
(V) voor recht te verklaren dat gedaagde sub I ( [gedaagde sub 1] Assurantiën ) en/of gedaagde sub II ( [gedaagde sub 2]
[gedaagde sub 1] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de onvergoed gebleven bedrijfsschade ten
gevolge van de brand van 7 september 2018 aan eiseressen te vergoeden, te vermeerderen
met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een door uw
rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening, met dien
verstande dat door betaling van de een de ander gekweten zal zijn;
(VI) voor recht te verklaren dat gedaagde sub III ( [gedaagde sub 3] ), gedaagde sub IV ( [gedaagde sub 4] ) en/of
gedaagde sub V ( [gedaagde sub 5] ), al dan niet hoofdelijk, gehouden zijn de onvergoed
gebleven bedrijfsschade ten gevolge van de brand van 7 september 2018 aan eiseressen te
vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding,
althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der
algehele voldoening, met dien verstande dat door betaling van de een de anderen gekweten
zullen zijn;
(VII) gedaagden te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te vergoeden de
buitengerechtelijke kosten, nader door de rechtbank conform de toepasselijke staffel te
begroten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf een door uw rechtbank in goede justitie
te bepalen dag tot aan de dag der algehele voldoening;
(VIII) gedaagden te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.”
3.2.
Snijcentrum legt - in het kort weergegeven - het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [gedaagde sub 1] heeft in opdracht van [gedaagde sub 3] die weer handelde in opdracht van Snijcentrum de aan de orde zijnde brandverzekering afgesloten met Verzekeraars. [gedaagde sub 1] heeft er onvoldoende op toegezien dat de verzekering de beoogde dekking bood bij brand door op de nieuwe polis niet de getaxeerde bedragen voor inventaris als vaste taxatie op te nemen en door aan verzekeraars niet op juiste wijze kenbaar te maken wat de verzekerde hoedanigheid (omnibus) was van Snijcentrum. Hierdoor heeft zij haar zorgplicht jegens [gedaagde sub 3] geschonden en onrechtmatig gehandeld jegens Snijcentrum.
[gedaagde sub 3] heeft als assurantietussenpersoon in haar contractuele relatie met Snijcentrum niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen. Zij heeft er (eveneens) onvoldoende op toegezien dat de verzekering de beoogde dekking bood bij brand door op de nieuwe polis niet de getaxeerde bedragen voor inventaris als vaste taxatie te doen opnemen en door Verzekeraars niet die inlichtingen te verstrekken waardoor voorkomen werd dat Verzekeraars een geslaagd beroep op schending van de mededelingsplicht zou toekomen.
Door het handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] heeft Snijcentrum schade geleden.
3.3.
Gedaagden voeren verweer en concluderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Snijcentrum in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde sub 3] vordert ook een veroordeling van Snijcentrum in de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling waar nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf: de andere procedure (met zaak- en rolnummer C/10.606996/ HA ZA 20-105)

4.1.
Na de brand hebben Verzekeraars geweigerd volledig uit te keren omdat Snijcentrum in hun visie haar mededelingsplicht heeft geschonden door na te laten hen te informeren dat het bedrijfspand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw, nu er verschillende bedrijven in gevestigd waren en er zelfs een werkplaats/garage voor een autoraceteam in zat. Zouden Verzekeraars hierover juist en volledig geïnformeerd zijn dan zouden zij de verzekeringsovereenkomst niet dan wel niet onder dezelfde voorwaarden hebben gesloten. In de andere procedure heeft de rechtbank bij vonnis van heden hieromtrent overwogen dat Snijcentrum inderdaad in strijd gehandeld heeft met haar mededelingsplicht, zowel jegens HDI, China als Allianz. Ten aanzien van alleen Allianz is geoordeeld dat zij de verzekering met Snijcentrum op andere voorwaarden had gesloten als Snijcentrum haar juist en volledig had geïnformeerd, namelijk voor een aandeel van 25 % voor de opstal-, inventaris- en bedrijfsschade (in plaats van 50 %) en voor wat betreft (uitsluitend) de opstalschade tegen een premie van 3,5 0/00 in plaats van 1,9 0/00. Het dictum in die zaak komt er - kort gezegd - op neer dat Verzekeraars naar rato van hun aandeel op de polis (het restant van) de opstal-, inventaris- en bedrijfsschade aan Snijcentrum dienen uit te keren, waarbij geldt dat ten aanzien van Allianz dient te worden uitgegaan van het hiervoor genoemde aandeel en de hiervoor genoemde premie.
4.2.
Gelet op het bovenstaande bestaat de schade van Snijcentrum uit het verschil tussen hetgeen Allianz op basis van het andere vonnis moet uitkeren en hetgeen zij op basis van de polis zou hebben moeten uitkeren. In deze procedure moet dus nog enkel een oordeel worden gegeven over de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] voor deze schade van Snijcentrum. Hierbij tekent de rechtbank aan dat geen van de vorderingen van Snijcentrum in deze procedure ziet op de opstalschade waardoor de discussie over de schade beperkt is tot de 25 % die Allianz niet hoeft te voldoen voor wat betreft de schade aan de inhoud (door de rechtbank begrepen als inventarisschade) en de bedrijfsschade (hierna gezamenlijk: de overgebleven schade).
Verder gaat het in de onderhavige procedure om schade als gevolg van het niet opnemen van de getaxeerde bedragen op de polis (hierna ook: (schade ten aanzien van) het ontbreken van een vaste taxatieclausule). De rechtbank zal in de onderhavige procedure oordelen over de gevorderde verklaringen voor recht omtrent deze schadeposten, waarbij de rechtbank eerst zal ingaan op de verwijten van Snijcentrum jegens [gedaagde sub 1] (onder A) en daarna op die jegens [gedaagde sub 3] (onder B).
4.3.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank in aanmerking dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde sub 3] als assurantietussenpersoon van Snijcentrum handelde en dat [gedaagde sub 1] als beursmakelaar handelde in opdracht van [gedaagde sub 3] bij het aangaan van de verzekering. Dit betekent dat Snijcentrum communiceerde met [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 3] communiceerde met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 1] communiceerde met Verzekeraars.
A. De verwijten jegens [gedaagde sub 1]
4.4.
Volgens Snijcentrum heeft [gedaagde sub 1] haar contractuele zorgplicht jegens [gedaagde sub 3] geschonden en onrechtmatig gehandeld jegens Snijcentrum. Haar eerste verwijt bestaat erin dat [gedaagde sub 1] niet de getaxeerde bedragen voor inventaris als vaste taxatie op de [gedaagde sub 1] -polis heeft opgenomen. Snijcentrum lijdt daardoor schade: er was daardoor sprake van een open polis waarbij niet de taxatiewaarde maar de lagere dagwaarde uitgangspunt was voor uitkering ten aanzien van verloren gegane inventaris.
Het tweede verwijt dat Snijcentrum [gedaagde sub 1] maakt is dat [gedaagde sub 1] aan Verzekeraars niet op juiste wijze kenbaar heeft gemaakt wat de verzekerde hoedanigheid (omnibus) was van Snijcentrum. Hierdoor is een succesvol beroep van Verzekeraars op schending van de mededelingsplicht mogelijk geweest.
Ontbreken (vaste) taxatieclausule
4.5.
[gedaagde sub 1] voert allereerst als verweer aan dat Snijcentrum te laat heeft geklaagd over het ontbreken van een taxatieclausule: pas bij dagvaarding. Daarmee heeft Snijcentrum niet binnen bekwame tijd in de zin van artikel 6:89 BW geklaagd, zodat haar recht om zich op het gestelde gebrek in de prestatie van [gedaagde sub 1] te beroepen is komen te vervallen.
Daarnaast geldt, aldus [gedaagde sub 1] , dat zij niet de juiste instructie heeft ontvangen. [gedaagde sub 3] heeft niet verzocht op basis van vaste taxatiebedragen te verzekeren en een taxatierapport is niet aangeleverd. De eerdere taxatie (op de VKG-polis) was niet meer geldig. Verzekeraars hebben geen taxatie opgedragen. [gedaagde sub 3] heeft namens Snijcentrum naar aanleiding van de [gedaagde sub 1] -offerte niet aangegeven dat een taxatieclausule ontbrak. Bovendien betrof het in augustus 2018 een voorlopige dekking. [gedaagde sub 1] heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting om snel voorlopige dekking te regelen vanaf het moment dat verzocht werd de nieuwe snijmachine van € 500.000,00 mee te verzekeren.
Klachtplicht
4.6.
Snijcentrum voert tegenover het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 1] - dat niet op tijd is geklaagd over het ontbreken van de taxatieclausule (want pas na drie jaar bij dagvaarding) - aan dat [gedaagde sub 1] miskent dat [gedaagde sub 3] namens Snijcentrum al op 28 november 2018 kenbaar heeft gemaakt dat op de polis de taxatie ontbrak. Ook valt volgens Snijcentrum niet in te zien dat [gedaagde sub 1] op enigerlei wijze in haar belangen is geschaad.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de klachtplicht in beginsel niet ziet op een vordering uit onrechtmatige daad. Dit laatste is anders indien de vordering uit onrechtmatige daad is gericht tegen de schuldenaar en is gegrond op feiten die tevens de stelling zouden rechtvaardigen dat de prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt. Hiervan is in casu sprake.
4.8.
De vraag of tijdig is geklaagd moet worden beantwoord met inachtneming van alle betrokken belangen en alle relevante omstandigheden, waaronder de vraag of de aangesproken partij daadwerkelijk nadeel lijdt door het tijdsverloop. Een vaste termijn kan daarbij niet worden gehanteerd. Rekening moet worden gehouden met het voor Snijcentrum ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren, namelijk verval van al haar rechten, en met de concrete belangen waarin [gedaagde sub 1] is geschaad door het late tijdstip waarop is geklaagd, zoals een benadeling in haar bewijspositie of een aantasting van haar mogelijkheden om de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. Op [gedaagde sub 1] rusten de stelplicht en bewijslast met betrekking tot feiten en omstandigheden die een beroep op artikel 6:89 BW kunnen dragen. [gedaagde sub 1] stelt en onderbouwt op geen enkele wijze dat en hoe zij in haar belangen is geschaad door (eventueel) (verder) tijdsverloop. Dit lag wel op haar weg. Daarbij geldt bovendien dat [gedaagde sub 3] in het e-mailbericht van 28 november 2018 namens Snijcentrum Z-N aan [gedaagde sub 1] heeft verzocht alsnog de taxatie aan te tekenen volgens het taxatierapport van [naam taxatiebureau] van 4 januari 2016 zodat [gedaagde sub 1] in ieder geval wist dat Snijcentrum iets miste in de polis, en rekening had kunnen houden met een daarop gerichte klacht van Snijcentrum.
4.9.
Gezien het voorgaande wijst de rechtbank het beroep van [gedaagde sub 1] op schending van de klachtplicht af en wordt toegekomen aan inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Onrechtmatig handelen vanwege ontbreken (vaste) taxatieclausule?
4.10.
Snijcentrum heeft geen schade-uitkering van Verzekeraars ontvangen op basis van de taxatiewaarde van de inventaris maar op basis van de lagere dagwaarde.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] de opdracht tot het onderbrengen van de verzekeringen voor
Snijcentrum van [gedaagde sub 3] kreeg. Vanwege het ontbreken van een contractuele relatie dient aan de hand van artikel 6:162 BW beoordeeld te worden of [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Snijcentrum door geen taxatieclausule op te nemen in haar offerte en door er niet op toe te zien dat in de polis een taxatieclausule stond. Voor wat betreft de vraag wat in de gegeven omstandigheden maatschappelijk betamelijk is, geldt de toets van een redelijk handelend assurantiemakelaar.
4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [gedaagde sub 3] bij het verstrekken van de opdracht niet met zoveel woorden aan [gedaagde sub 1] gevraagd heeft om vaste taxatiewaardes op te nemen. Een verzoek daartoe kan, anders dan Snijcentrum stelt, niet worden gelezen in het e-mailbericht van 4 april 2018 met het verzoek “om een concurrerende offerte voor een soortgelijke dekking” waarbij de eerdere VKG-polis meegezonden werd. Het verzoek om een concurrerende offerte was zeer algemeen geformuleerd en de bijgaande VKG-polis was zeer uitgebreid. Het verzoek kon daarom betrekking hebben op verschillende onderdelen in de (concurrerende) VKG-polis. Daarbij dateerde dit verzoek van 4 april 2018 en in de periode daarna tot aan het tot stand komen van de polis, hebben noch Snijcentrum noch [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] laten weten dat een taxatieclausule in door [gedaagde sub 1] afgegeven offerte ontbrak. De aanvraag van de nieuwe polis is na afgeven van de [gedaagde sub 1] -offerte geruime tijd blijven liggen en wel totdat het afsluiten van een nieuwe verzekering voor Snijcentrum Z-N urgent werd door de aanschaf van de nieuwe snijmachine met een waarde van € 500.000,00 die zij mee wilde verzekeren. Half augustus 2018 heeft [gedaagde sub 3] namens Snijcentrum Z-N het ingevulde aanvraagformulier (voor Allianz) toegezonden aan [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft vervolgens aan Verzekeraars gevraagd om met ingang van 21 augustus 2018 voorlopige dekking te verlenen op basis van de [gedaagde sub 1] -offerte , inclusief de nieuwe snijmachine van
€ 500,000,00. Op de noodzaak tot het meeverzekeren daarvan werd toen namens Snijcentrum wel expliciet gewezen, maar - ook toen - werd niet gewezen op de wens om een vaste taxatieclausule op de polis op te nemen. De gewenste voorlopige dekking heeft [gedaagde sub 1] in augustus 2018 snel bewerkstelligd. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan haar inspanningsverplichting en daarmee heeft zij gehandeld zoals van een redelijk handelend verzekeringsmakelaar mocht worden verwacht. De inspanningsverplichtingen van [gedaagde sub 1] gingen, zeker in deze voorlopig dekkingsfase, niet zo ver dat [gedaagde sub 1] zonder uitdrukkelijk verzoek van [gedaagde sub 3] zelf het initiatief had moeten nemen tot het opnemen van vaste taxatiewaardes. Een dergelijk uitdrukkelijk verzoek kwam pas per e-mail van [gedaagde sub 3] van 28 november 2018: dus ruim na totstandkoming van de polis. Voor wat betreft de stelling van Snijcentrum dat het eerdere taxatierapport ten tijde van de brand nog geldig was, geldt dat die stelling - in het licht van het voorgaande - niet van belang is. Er wás immers geen opname gevraagd van taxatiewaardes, ook niet van taxatiewaarde gebaseerd op een ouder taxatierapport.
4.12.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het niet zorgen voor een vaste taxatieclausule op de polis geen onrechtmatig handelen betreft van [gedaagde sub 1] . De overige verweren van [gedaagde sub 1] op dit onderdeel behoeven daarmee geen bespreking meer.
Onrechtmatig handelen vanwege niet juist/volledig informeren van Allianz?
4.13.
[gedaagde sub 1] voert als verweer tegen dit verwijt aan dat zij niet wist dat het bedrijfspand van Snijcentrum Z-N in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw. In de correspondentie met [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 3] hierover niets tegen haar gezegd, in de eerdere VKG-polis stond dat niet en eerdere inspecties in het kader van de VKG-polis voor Reaal
- de eerdere verzekeraar - wezen daar ook niet op. Naar aanleiding van de ontvangst van de [gedaagde sub 1] -offerte heeft [gedaagde sub 3] er geen melding van gemaakt dat de beschrijving van het pand te beperkt was en in het door [gedaagde sub 3] ingevulde vragenformulier van Allianz is evenmin duidelijk gemeld wat de volledige bestemming en gebruik waren. [gedaagde sub 1] mocht afgaan op de juistheid en volledigheid van de informatie die zij van [gedaagde sub 3] kreeg. In de verhouding tussen [gedaagde sub 1] als
placing brokeren [gedaagde sub 3] als
servicing brokerdient een schending van de zorgplicht door [gedaagde sub 3] - vanwege het niet juist/volledig informeren van [gedaagde sub 1] - voor rekening van Snijcentrum te blijven. Vanwege de wens tot verzekering van de nieuwe snijmachine speelde vanaf half augustus 2018 bovendien spoed een grote rol waarbij [gedaagde sub 1] heeft voldaan aan haar zorgplicht door snel voorlopige dekking te regelen. Bij voorlopige dekking geldt ook een beperktere mededelingsplicht richting Verzekeraars, aldus [gedaagde sub 1] .
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu het in deze procedure alleen gaat om de schade van Snijcentrum als gevolg van het feit dat Allianz niet volledig hoeft uit te keren onder de verzekering, beoordeelt de rechtbank alleen of [gedaagde sub 1] ten aanzien van Allianz niet op juiste wijze heeft kenbaar gemaakt wat de te verzekeren hoedanigheid van Snijcentrum was.
Bij het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] Allianz had moeten informeren dat het bedrijfspand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw is van belang of [gedaagde sub 1] die informatie had dan wel had behoren te hebben. De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
4.15.
Anders dan Snijcentrum stelt, is zij (via [gedaagde sub 3] ) niet transparant geweest over de bestemming van het bedrijfspand. Uit de door [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 1] verstrekte documenten - de e-mail met verzoek om een concurrerende offerte van 4 april 2028, met als bijlage de VKG-polis en het door [gedaagde sub 3] namens Snijcentrum ingevulde aanvraagformulier van 15 augustus 2028 (ten behoeve van Allianz) - blijkt niet dat het pand in gebruik was als bedrijfsverzamelgebouw. Op vervolgblad 20 van de bij de e-mail van 4 april 2018 meegezonden VKG-polis voor de aansprakelijkheidsverzekering voor Snijcentrum Beheer stond bij verzekerde hoedanigheid weliswaar: “exploitant onroerend goed” met daarbij het adres [adres] , maar deze opgegeven verzekerde hoedanigheid van Snijcentrum Beheer (welke vennootschap weliswaar eigenaar van het pand is maar niet de vennootschap die het pand exploiteert) in het kader van een aansprakelijkheidsverzekering kan niet zonder meer worden gelijkgesteld met de bestemming van een gebouw in het kader van een brandverzekering. Laat staan dat het op basis van deze vermelding voor [gedaagde sub 1] duidelijk kon zijn wat de (volledige) bestemming van het pand was en dat er in het pand meer dan 10 andere bedrijven gehuisvest waren, met verschillende activiteiten, zoals naast kantoor-, en opslagverhuur ook een werkplaats voor reparatie van raceauto’s.
4.16.
Hetgeen [gedaagde sub 3] handgeschreven op het aanvraagformulier voor Allianz heeft vermeld: “Metaalbewerking Alsmede kantoor en opslagverhuur” dekt evenmin de volledige lading. De bestemming van het bedrijfspand is daarmee niet volledig ingevuld nu er in het pand meer activiteiten werden uitgevoerd dan de genoemde activiteiten zoals onder andere een werkplaats /garage van een auto-raceteam. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] hiervan wist, nu zij geen rechtstreeks contact had met Snijcentrum en [gedaagde sub 1] geen reden had om aan de juistheid en volledigheid van hetgeen aan haar was meegedeeld te twijfelen. [gedaagde sub 3] heeft het formulier voor Snijcentrum ingevuld en [gedaagde sub 3] is als assurantietussenpersoon deskundig op dit terrein en kende de te verzekeren risico’s van haar klant. Dat [gedaagde sub 3] niet voor het juist/volledig invullen van het aanvraagformulier voor Allianz heeft gezorgd, ligt in de relatie Snijcentrum- [gedaagde sub 1] in de risicosfeer van Snijcentrum.
4.17.
Dat sprake was van brandgevaarlijke werkzaamheden in het pand was wel juist ingevuld. Echter, anders dan Snijcentrum stelt: ook daarmee is nog niet juist en volledig vermeld dat er in het pand meer activiteiten werden uitgevoerd dan de genoemde activiteiten zoals verhuur van ruimten voor anderen activiteiten dan opslag - hetgeen als omnibusrisico een hoger te verzekeren risico met zich meebracht.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat er ook op dit onderdeel geen sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde sub 1] : niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] wist dat het bedrijfspand werd gebruikt als bedrijfsverzamelgebouw.
B. De verwijten jegens [gedaagde sub 3]
4.18.
[gedaagde sub 3] heeft ter terechtzitting haar beroep op schending van de klachtplicht ingetrokken. Dat verweer behoeft daarom niet meer te worden beoordeeld.
4.19.
Snijcentrum verwijt [gedaagde sub 3] als eerste dat zij er ten onrechte niet voor heeft gezorgd dat er vaste taxatiewaardes op de polis kwamen en dat Snijcentrum daardoor schade heeft geleden. [gedaagde sub 3] moet de schade als gevolg van het verschil tussen een uitkering op basis van de vaste de taxatiewaarde (€ 3.320.074,00) en de lagere uitkering op basis van de dagwaarde (€ 2.308.219,00) vergoeden.
Het tweede verwijt dat Snijcentrum [gedaagde sub 3] maakt is dat de informatievoorziening van [gedaagde sub 3] richting Verzekeraars - die via [gedaagde sub 1] verliep - onvoldoende was. Voor zover Verzekeraars een succesvol beroep toekomt op schending van de mededelingsplicht dan valt dit [gedaagde sub 3] te verwijten, want Snijcentrum heeft [gedaagde sub 3] voorzien van alle benodigde informatie. [gedaagde sub 3] moet daarom de overgebleven schade vergoeden.
Ontbreken (vaste) taxatieclausule
4.20.
[gedaagde sub 3] betwist dat het niet (laten) opnemen van een taxatieclausule op de polis een aan haar toerekenbare tekortkoming is. Naar de rechtbank begrijpt, stelt zij dat dit een toerekenbare tekortkoming betreft van [gedaagde sub 1] en dat als [gedaagde sub 1] destijds bij Verzekeraars had gevraagd om opname van een taxatieclausule dit ook zo was gebeurd, met name omdat het een taxatierapport betrof van een gerenommeerd taxatiebureau ( [naam taxatiebureau] ).
4.21.
De rechtbank overweegt als volgt. Er was tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 3] sprake van een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW. De opdrachtnemer dient hierbij de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). De zorgvuldigheid die daarbij geldt is die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon. In het kader van die zorgplicht dient de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig te attenderen op gevolgen die bepaalde feiten kunnen hebben voor dekking van tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. De zorgvuldigheid die [gedaagde sub 3] daarbij als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon in acht behoorde te nemen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
4.22.
[gedaagde sub 3] wist dat het de bedoeling was van Snijcentrum om een nieuwe, soortgelijke verzekering als bij VGK af te sluiten, dus mét taxatieclausule. Vast staat dat [gedaagde sub 3] dit niet heeft bewerkstelligd. [gedaagde sub 3] heeft voorafgaand aan het sluiten van de verzekering niet uitdrukkelijk aan [gedaagde sub 1] verzocht om vaste taxatiewaardes op te nemen op de polis, hoewel zij hiervoor ruim de tijd heeft gehad. Van belang hierbij is dat [gedaagde sub 3] als assurantietussenpersoon als taak had om Snijcentrum goed te verzekeren en daarbij voor voldoende dekking te zorgen. Daarbij speelt tevens een rol dat [gedaagde sub 3] na ontvangt van de polis niet heeft opgemerkt dat de taxatie-clausule ontbrak. Dat deed [gedaagde sub 3] pas voor het eerst in het e-mailbericht van 28 november 2018. Daarmee heeft [gedaagde sub 3] niet de zorgplicht in acht genomen die van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mocht worden verwacht en daarmee is sprake van een toerekenbare tekortkoming.
4.23.
Snijcentrum heeft gemotiveerd aangegeven dat en hoeveel schade zij heeft geleden als gevolg van het ontbreken van de vaste taxatieclausules op de polis. [gedaagde sub 3] heeft noch de schade noch het causaal verband tussen de haar tekortkoming en de schade (voldoende) betwist. Immers, uit het verweer van [gedaagde sub 3] kan worden opgemaakt dat Verzekeraars de taxatieclausule in de polis hadden opgenomen als [gedaagde sub 1] daarom zou hebben verzocht. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat zonder tekortkoming van [gedaagde sub 3] de taxatieclausules wel in de [gedaagde sub 1] -polis terecht waren gekomen. Gelet hierop wordt de gevorderde verklaring voor recht onder II toegewezen.
Niet juist/ volledig informeren van Allianz
4.24.
[gedaagde sub 3] voert als verweer dat zij alle relevante informatie met [gedaagde sub 1] heeft gedeeld en (vervolgens) geen zicht had op de communicatie van [gedaagde sub 1] met Verzekeraars. Daarbij stelt zij - bij inspectie en herinspectie in opdracht van VKG in respectievelijk 2015 en 2017 - dat de inspecteurs geen relevant omnibusrisico hebben opgemerkt en geen verhoogde premie is gerekend. [gedaagde sub 3] wist niet dat Verzekeraars geïnformeerd wilden worden over verhuur aan derden en zij was niet bekend met hun acceptatiebeleid. Voor zover er sprake zou zijn van een tekortkoming dan valt deze niet aan haar toe te rekenen. Het lag op de weg van [gedaagde sub 1] om volledige informatie op te vragen bij [gedaagde sub 3] . Daarnaast is er volgens [gedaagde sub 3] geen causaal verband tussen een eventuele tekortkoming aan haar kant en de schade en ís er ook geen schade. Als Verzekeraars zich terecht beroepen op verzwijging dan zouden immers ook andere verzekeraars alleen tegen hogere premie en speciale condities (hebben) willen verzekeren.
4.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu het in deze procedure alleen gaat om de schade van Snijcentrum als gevolg van het feit dat Allianz niet volledig heeft uitgekeerd onder de verzekering, beoordeelt de rechtbank alleen of [gedaagde sub 3] ten aanzien van Allianz niet op juiste wijze heeft kenbaar gemaakt wat de te verzekeren hoedanigheid van Snijcentrum was.
4.26.
[gedaagde sub 3] beheerde als assurantietussenpersoon van Snijcentrum al langere tijd haar volledige verzekeringsportefeuille. [gedaagde sub 3] had in die rol én als opdrachtgever van [gedaagde sub 1] die informatie moeten verschaffen die nodig was voor het sluiten van een verzekering met de gewenste dekking. Vast staat dat op het aanvraagformulier van Allianz is gevraagd naar de bestemming van het bedrijfspand. Voor [gedaagde sub 3] was dus bekend dat Allianz de bestemming van het bedrijfspand wilde weten. Op het formulier is vervolgens als antwoord op deze vraag vermeld: “metaalbewerking, alsmede kantoor en opslagverhuur”. De bestemming van het bedrijfspand was daarmee niet volledig ingevuld nu er in het pand meer activiteiten werden uitgevoerd dan de genoemde activiteiten zoals onder meer een werkplaats/ garage van een autoraceteam. Nu niet in geschil is dat [gedaagde sub 3] op de hoogte was van de activiteiten van Snijcentrum en het gebruik van het bedrijfspand had zij die activiteiten en ook de bestemming volledig moeten melden aan [gedaagde sub 1] .
4.27.
Door deze informatie niet te delen met [gedaagde sub 1] , is [gedaagde sub 3] naar het oordeel van de rechtbank ernstig tekort geschoten. Dat [gedaagde sub 3] vervolgens geen zicht had op de communicatie van [gedaagde sub 1] met Verzekeraars doet daaraan niet af: de tekortkoming van [gedaagde sub 3] deed zich daarvóór al voor, doordat [gedaagde sub 3] [gedaagde sub 1] niet juist/ volledig informeerde. Het enkele feit dat inspecteurs in opdracht van VKG het bedrijfspand eerder niet als omnibusrisico hadden aangemerkt, maakt het voorgaande niet anders. Het ging medio 2018 immers om het afsluiten van een nieuwe polis en daarbij vond een eigen, nieuwe beoordeling door Verzekeraars en in dit geval Allianz, plaats waarvoor [gedaagde sub 3] alle gegevens had moeten aanleveren namens Snijcentrum.
Causaal verband en schade
4.28.
De rechtbank is met Snijcentrum van oordeel dat de overgebleven schade door [gedaagde sub 3] vergoed moet worden omdat deze in voldoende causaal verband staat tot haar tekortkoming. Verzekeraars hebben zich - zoals is overwogen in de andere procedure - terecht beroepen op verzwijging maar alleen ten aanzien van Allianz is komen vast te staan dat zij de verzekering met Snijcentrum op andere voorwaarden had afgesloten als Snijcentrum Allianz juist en volledig had geïnformeerd. Ten aanzien van China en HDI is dat niet komen vast te staan. Daarmee is dus ook niet gebleken, - zoals door [gedaagde sub 3] betoogd - dat ook andere verzekeraars het bedrijfspand alleen tegen een hogere premie en speciale condities hadden willen verzekeren. [gedaagde sub 3] heeft deze stelling ook niet op andere wijze nader onderbouwd: zo heeft zij bijvoorbeeld geen algemene acceptatierichtlijnen uit de verzekeringsbranche in het geding gebracht waaruit blijkt van (standaard) hogere premies of speciale voorwaarden, bij een verzekerde hoedanigheid als in deze zaak aan de orde. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht op dit punt toewijzen.
Naast de maatschap [gedaagde sub 3] zijn ook de individuele maten (hoofdelijk) gehouden tot betaling.
4.29.
Snijcentrum heeft ook de individuele maten van de maatschap [gedaagde sub 3] gedagvaard. Snijcentrum stelt dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] als individuele maten gehouden zijn de schade te vergoeden die Snijcentrum als gevolg van de tekortkoming heeft geleden en Snijcentrum vordert daartoe een verklaring voor recht. Artikel 7:407 lid 2 BW bepaalt dat indien twee of meer personen samen een opdracht hebben ontvangen, ieder van hen voor het geheel aansprakelijk is ter zake van een tekortkoming in de nakoming, tenzij de tekortkoming niet aan hen kan worden toegerekend. [gedaagde sub 3] heeft op dit onderdeel geen verweer gevoerd zodat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.30.
De rechtbank zal [gedaagde sub 3] veroordelen in de buitengerechtelijke kosten zoals gevorderd, conform de toepasselijke staffel, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Snijcentrum heeft gesteld dat er besprekingen en telefoongesprekken hebben plaatsgevonden en uitvoerig is gecorrespondeerd en deze vordering is niet betwist door [gedaagde sub 3] . De rechtbank gaat uit van een hoofdsom van onbepaalde waarde waarbij het toe te wijzen bedrag aan buitengerechtelijke kosten € 925,00 bedraagt.
Proceskosten in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 1]
4.31.
Snijcentrum zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
  • griffierecht € 667,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.863,00
Proceskosten in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 3]
4.32.
[gedaagde sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Snijcentrum worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Snijcentrum worden begroot op:
- dagvaarding € 94,27
-griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.957,27
Proceskosten in het incident
4.33.
Voor wat betreft de proceskosten in het incident ex art. 220 Rv namens Snijcentrum tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , geldt dat de rechtbank de beslissing hierover heeft aangehouden, in het incidentvonnis van 4 augustus 2021. Gelet op de aard en het verloop van het incident ziet de rechtbank aanleiding deze proceskosten tussen partijen te compenseren.
Geen nakosten
4.34.
Op grond van r.o. 2.3 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2020:853) wordt in dit vonnis geen aparte beslissing genomen over nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank
in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 1] :
5.1.
wijst de vorderingen van Snijcentrum tegen [gedaagde sub 1] af;
5.2.
veroordeelt Snijcentrum in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , begroot op
€ 1.863,00 te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in de procedure tussen Snijcentrum en [gedaagde sub 3] :
5.3.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gehouden zijn hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, de schade te vergoeden aan Snijcentrum ten gevolge van het feit dat de taxatie niet op de [gedaagde sub 1] -polis is opgenomen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gehouden zijn hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, de onvergoed gebleven schade aan de inhoud (inventarisschade) en de onvergoed gebleven bedrijfsschade ten gevolge van de brand van 7 september 2018 aan Snijcentrum te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Snijcentrum tot op heden begroot op € 1.957,27, te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de buitengerechtelijke kosten ad € 925,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
in het incident:
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in alle drie de hiervoor genoemde procedures:
5.8.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. F. Koekebakker, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.
3246/1582