ECLI:NL:RBROT:2023:8840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/1104
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake WOZ-waarde door gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, waarin de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 is vastgesteld op € 147.000,-. De beschikking was gedateerd op 7 juni 2021 en het bezwaar van eiseres tegen deze beschikking werd door de verweerder ongegrond verklaard in een uitspraak op bezwaar van 28 januari 2022.

Tijdens de zitting op 11 mei 2023 werd duidelijk dat er een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit stond, waarin verweerder ten onrechte melding maakte van een beschikking van 7 juni 2020. De rechtbank oordeelde dat eiseres belanghebbende was bij de beschikking op grond van artikel 26 van de Wet WOZ, maar dat haar beroep niet-ontvankelijk was. Dit kwam voort uit het feit dat eiseres niet de eigenaar of gebruiker van de onroerende zaak was, maar haar zoon. Eiseres had geen procesbelang, aangezien de WOZ-waarde geen invloed had op andere heffingen of belastingen voor haar.

De rechtbank concludeerde dat eiseres met deze procedure niet in een voor haar betere positie kon komen en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, in aanwezigheid van griffier mr. M. Noordegraaf, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. A. Bakker,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. B.J. Klein.

Procesverloop

Bij beschikking op grond van artikel 26 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van 7 juni 2021, heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de WOZ-waarde van het object [adres] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld is op € 147.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 28 januari 2022 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 11 mei 2023 plaatsgevonden.
Partijen zijn ter zitting verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Ter zitting is besproken en beide partijen zijn het er over eens dat in het bestreden besluit een kennelijke verschrijving staat, namelijk dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen een beschikking van 7 juni 2020. Die beschikking bestaat niet, het gaat om de op 7 juni 2021 afgegeven beschikking op grond van artikel 26 van de Wet WOZ. Daartegen heeft eiseres bezwaar gemaakt, waarover verweerder in het bestreden besluit een beslissing heeft genomen. Die staat in deze procedure ter toetsing.
2. Omdat verweerder een artikel 26 Wet WOZ beschikking aan eiseres heeft afgegeven is zij daarbij belanghebbende en kan zij bezwaar en beroep instellen.
Eiseres heeft echter geen procesbelang. Ter zitting is vast komen te staan dat eiseres niet de eigenaar is van de onroerende zaak. Dat is haar zoon. Eiseres is ook niet de gebruiker van het pand en er is aan haar geen aanslag onroerendzaakbelasting voor het jaar 2021 opgelegd.
De WOZ-waarde is voor eiseres ook niet van invloed op andere heffingen of belastingen.
Eiseres heeft desgevraagd verklaard dat zij bij haar inkomstenbelasting in box 3 wordt belast voor de onroerende zaak, maar de rechtbank acht dat niet aannemelijk, omdat eiseres geen eigenaar is van de onroerende zaak. Dat volgens eiseres haar accountant heeft verklaard dat zij fiscaal een belang heeft bij de WOZ-waarde, legt onvoldoende gewicht in de schaal om dit zonder nadere onderbouwing aan te nemen. Eiseres heeft geen andere onderwerpen aan de orde gesteld die maken dat zij een belang heeft bij een lagere WOZ-waarde en de rechtbank ziet die ook niet.
De conclusie is dan dat eiseres met deze procedure niet in een voor haar betere positie kan komen.
3. Het beroep is daarom niet ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling of de waarde te hoog is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 september 2023.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).