In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Hef Wonen en [gedaagde01] over de huur van een woning aan [adres01] in Rotterdam. Eiseres, Hef, stelt dat gedaagde zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft en deze onderverhuurt, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 4.493,17 tot en met september 2023. Hef vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Gedaagde betwist de claims van Hef en stelt dat hij wel degelijk in de woning woont.
Tijdens de procedure zijn verschillende processtukken ingediend, waaronder een dagvaarding en een antwoord van gedaagde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij in de woning woont. De gemeente Rotterdam heeft gedaagde uitgeschreven van het adres en er zijn meerdere meldingen van onderhuur gedaan. De kantonrechter concludeert dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidt tot ontbinding van de overeenkomst en de verplichting voor gedaagde om de woning te ontruimen binnen veertien dagen na het vonnis.
Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en een schadevergoeding van € 4.235,24 aan Hef, alsook de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Hef de veroordelingen kan afdwingen voordat er eventueel hoger beroep wordt ingesteld.