ECLI:NL:RBROT:2023:8898

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
C/10/652442 / FA RK 23-964
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding met inachtneming van gewijzigde omstandigheden en draagkracht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die in een problematische financiële situatie verkeert, verzocht de rechtbank om de partneralimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen. Hij stelde dat hij kort na de echtscheiding zijn baan had verloren en nu enkel een AOW-uitkering en een pensioen ontvangt. De vrouw daarentegen was van mening dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de leeftijd van de man en zijn huidige financiële situatie in aanmerking zijn genomen. De rechtbank concludeert dat de man, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden, niet in staat is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen. De rechtbank heeft daarom besloten de partneralimentatie met ingang van 1 april 2020 op nihil te stellen. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen van eerder betaalde alimentatiebedragen. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen, gezien hun ex-partnerschap. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij alimentatiezaken rekening te houden met de veranderende omstandigheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/652442 / FA RK 23-964
Partneralimentatie
Beschikking van 15 september 2023
in de zaak van:
Zorgzaam in Balans,
kantoorhoudende in Dordrecht,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[naam01],
wonende in [woonplaats01],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.E. Visscher,
e n
[naam02],
wonende in [woonplaats02],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.M. Krommendijk.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met producties 1 tot en met 7, binnengekomen op 8 februari 2023;
het bericht van de man van 5 april 2023 met (ongenummerde) bijlagen;
het verweerschrift van de vrouw;
het bericht van de man van 20 augustus 2023 met producties 8 tot en met 13 en de volmacht van de bewindvoerder, en;
het bericht van de vrouw van 21 augustus 2023 met (ongenummerde) bijlagen.
1.2.
Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
31 augustus 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar getrouwd geweest van 26 juni 2009 tot 3 april 2020.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. Deze afspraken zijn vastgesteld in het echtscheidingsconvenant, dat zij op 7 maart 2020 hebben ondertekend. In dit convenant staat (onder meer) het volgende:
“(…)
ARTIKEL 1. LEVENSONDERHOUD
1.1
Behoefte aan partneralimentatie
1.1.1.
Partijen stellen de huwelijks gerelateerde behoefte van partijen vast op € 2.475,- netto per maand. De behoefte is berekend op basis van 60% van het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. Het netto gezinsinkomen bedroeg € 4.124,- per maand.
1.2
Partneralimentatie
1.2.1
Conform een alimentatieberekening volgens de tremanormen zou de man aan de vrouw een partneralimentatie kunnen verstrekken van € 1.864,- bruto per maand.
1.2.2
Partijen kiezen ervoor om daarvan af te wijken. De reden hiervoor is dat de vrouw met een kleinere bijdrage kan voorzien in haar levensonderhoud omdat zij ook aanspraak maakt op een deel van het pensioen van de man.
1.2.3
De man verstrekt aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.000,- bruto per maand.
(…)
1.3
Inkomen van de alimentatiegerechtigde
1.2.7.
Ten aanzien van de eventuele eigen inkomsten van de vrouw geldt dat noch haar arbeidsinkomsten, noch haar inkomsten uit vermogen in mindering komen op de alimentatie.
1.4
Inkomen van de alimentatieplichtige
1.4.1.
Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is er vanuit gegaan dat de man ten tijde van het ondertekenen van het convenant een inkomen heeft van € 55.482,- bruto per jaar.
1.4.2.
Partijen hebben afgesproken dat indien de huidige inkomsten van de man met minder dan 10% stijgen of dalen de partneralimentatie niet zal worden aangepast. Indien de stijging of daling hoger is dan het voornoemde percentage, dan treden partijen in overleg of de partneralimentatie gewijzigd dient te worden.
(…)”
2.3.
Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 25 maart 2020.
Wat ligt voor?
2.4.
De man wil dat de rechtbank de partneralimentatie met ingang van 1 april 2020 of 8 februari 2023 op nihil stelt. Volgens hem zijn de omstandigheden gewijzigd en kan hij daardoor de bijdrage niet meer betalen. De man is kort na de echtscheiding zijn baan verloren en ontvangt enkel een AOW-uitkering en een pensioenuitkering. Daarbij komt dat hij terecht is gekomen in een problematische schuldenpositie.
2.5.
De vrouw is het niet eens met het verzoek. Zij wil dat de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek of het verzoek afwijst. Zij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor de man de partneralimentatie niet meer kan betalen. Het is aan de man om zijn inkomen te herstellen en om aan te tonen welke inspanningen hij heeft verricht om weer op zijn oude inkomen te komen. Het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd levert geen wijziging van omstandigheden op, want de man is vrachtwagenchauffeur van beroep en is tijdens het huwelijk ook vanaf de pensioengerechtigde leeftijd blijven doorwerken.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal de partneralimentatie met ingang van 1 april 2020 op nihil bepalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
reden voor de nihilstelling
3.2.
De man heeft zijn verzoek om nihilstelling van de partneralimentatie als volgt onderbouwd. Hij is kort na de echtscheiding zijn baan verloren. Hij kreeg geen salaris meer, omdat zijn werkgever van de één op andere dag leek te zijn verdwenen. Zijn inkomen bestaat nu uit een AOW-uitkering van € 1.316,77 bruto per maand en een pensioenuitkering van € 5.048,- bruto per jaar. Het inkomen van de man is daarmee een stuk lager dan waarmee rekening is gehouden bij (naar de rechtbank begrijpt) het bepalen van de hoogte van de alimentatie. Daarnaast heeft de man een hoge schuldenlast.
3.3.
De vrouw heeft daartegenover gesteld dat de man enig inkomen niet zomaar ten nadele van de vrouw mag opgeven. Het verlies van de dienstbetrekking en het inkomen daaruit blijkt nergens uit. Ook als de man zijn baan heeft verloren mag van hem worden verwacht dat hij uitziet naar een andere betrekking tot behoud van het inkomen. Er is genoeg werk voor ervaren vrachtwagenchauffeurs. De man zal inzichtelijk moeten maken welke inspanningen hij heeft verricht tot behoud en het verkrijgen van een gelijk inkomen. Het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in casu niet voldoende, omdat de man al jarenlang daarna is blijven werken. De AOW en het pensioen werden daarnaast ontvangen. Ten aanzien van de schulden van de man heeft de vrouw gesteld dat een duidelijke onderbouwing hiervan ontbreekt. Daarbij merkt de vrouw nog op dat de hier vermelde achterstand in alimentatie niet correct is en dat de schuld aan […] niet door de man, maar door de vrouw wordt betaald. Zij werd daartoe als mede hoofdelijk schuldenaar door deze schuldeiser aangesproken en betaalt maandelijks een stuk af.
3.4.
De rechtbank overweegt dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven. Het kan zich voordoen dat de onderhoudsplichtige door zijn gedragingen zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. Of een dergelijke vermindering bij het bepalen van zijn draagkracht buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats ervan afhangen of hij redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich opnieuw het oorspronkelijk inkomen te gaan verweven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Indien niet aan deze voorwaarde is voldaan, geldt de opvatting dat dan de inkomensvermindering bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige steeds ten volle in aanmerking moet worden genomen, in haar algemeenheid niet juist is; het hangt van de omstandigheden van het geval af of de inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing behoort te blijven. In elk geval sluit het enkele feit dat de onderhoudsplichtige zelf de inkomensvermindering heeft teweeggebracht, niet uit dat bij het bepalen van zijn draagkracht met deze inkomensvermindering rekening wordt gehouden. [1]
3.5.
De rechtbank kan niet vaststellen of de man zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht. De vrouw heeft betwist dat de werkgever plotseling was verdwenen, stellende dat de website van de onderneming waar de man werkzaam was nog steeds actief is. Ter zitting heeft de rechtbank de man voorgehouden dat hij zijn kale stelling dat zijn werkgever opeens was verdwenen op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Omdat de man dat niet heeft gedaan, houdt de rechtbank het er voor dat de vermindering van zijn inkomen te wijten is aan gedragingen van de man zelf.
3.6.
Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of de inkomensvermindering voor herstel vatbaar is geweest. Hoewel de man stelt dat hij graag weer aan het werk wilde en dat hij daar ook pogingen toe heeft ondernomen (die hij overigens niet aantoont), is de rechtbank van oordeel dat dat niet het geval was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de man op het tijdstip van de inkomensvermindering werkzaam was als internationaal vrachtwagenchauffeur en dat hij toen bijna 73 jaar oud was. De rechtbank acht het aannemelijk dat het, gelet op zijn leeftijd in relatie tot de werkzaamheden die hij verrichtte, voor hem toen niet meer mogelijk was om een baan als internationaal of nationaal (zoals de vrouw heeft geopperd) vrachtwagenchauffeur te vinden. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw dat gelet op de leeftijd van de man ook niet van hem had kunnen en mogen vergen.
3.7.
Zo de inkomensvermindering aan de man zelf te wijten is, is de rechtbank van oordeel dat de man zich gelet op de belangen van de vrouw had behoren te onthouden van gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid. In beginsel zou dat ertoe moeten leiden dat de man aan zijn alimentatieverplichting is gehouden, voor zover zijn totale inkomen niet zakt beneden het niveau van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval zal de rechtbank bij het bepalen van zijn draagkracht wel met de inkomensvermindering rekening houden. Daargelaten dat een draagkrachtberekening waarbij schuldenlast van de man bij in aanmerking wordt genomen zal uitwijzen dat bij betaling van partneralimentatie zijn inkomen zou zakken beneden het niveau van 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm, heeft de vrouw zonder partneralimentatie en zonder rekening te houden met de schulden van de man al een aanzienlijk hoger inkomen (€ 29.159,- aan eigen inkomen én de helft van het pensioen van de man) dan de mans wiens inkomen thans enkel nog bestaat uit zijn AOW-uitkering en zijn pensioen.
3.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het primaire verzoek van de man om de partneralimentatie met ingang van 1 april 2020 op nihil te stellen toewijzen. Indien de man na 1 april 2020 nog bedragen aan partneralimentatie aan de vrouw heeft betaalt, dan hoeft de vrouw die niet aan de man terug te betalen.
proceskosten
3.9.
Partijen moeten ieder de eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het convenant van 7 maart 2020 en de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 maart 2020, en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf 1 april 2020 nihil is;
4.2.
bepaalt dat, voor zover de man na 1 april 2020 nog bedragen aan partneralimentatie aan de vrouw heeft betaald, de vrouw deze bedragen niet terug hoeft te betalen aan de man;
4.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten moeten betalen, en;
4.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met mr. T. Öztoprak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2023 in aanwezigheid de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 5 december 2018, ECLI:NL:HR:2008:BF8928,