ECLI:NL:RBROT:2023:8933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
10259571 CV EXPL 22-39565
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; bewijs hoofdverblijf en contractuele bestemming

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de verhuurder, Stichting Woonplus Schiedam, voldoende bewijs had geleverd dat gedaagde 1, die zelf procedeert, zijn hoofdverblijf niet meer in de gehuurde woning had. De uitspraak volgde op een eerdere procedure waarin Woonplus had verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat Woonplus niet had aangetoond dat gedaagde 1 zijn hoofdverblijf had opgegeven. Woonplus had geen aanvullend bewijs geleverd dat gedaagde 1 niet meer in de woning woonde, ondanks dat hij zich op een ander adres had ingeschreven. De kantonrechter concludeerde dat zelfs als gedaagde 1 tijdelijk op een ander adres verbleef, dit niet voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden.

Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat Woonplus onvoldoende had onderbouwd dat gedaagde 1 de woning in strijd met de contractuele bestemming gebruikte. De stelling van Woonplus dat gedaagde 1 de woning had onderverhuurd aan derden werd niet voldoende gestaafd. Ook de beschuldiging dat gedaagde 1 zich niet als goed huurder had gedragen, werd door de kantonrechter verworpen, omdat Woonplus niet had aangetoond dat er sprake was van tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst.

Uiteindelijk wees de kantonrechter alle eisen van Woonplus af en veroordeelde de verhuurder in de proceskosten, die aan de kant van gedaagde 1 werden vastgesteld op € 50,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 15 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10259571 CV EXPL 22-39565
datum uitspraak: 15 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonplus Schiedam,
vestigingsplaats: Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Dibbets,
tegen

1.[gedaagde 1]

woonplaats: [woonplaats],
die zelf procedeert,
2. [gedaagde 2],
gedaagden.
Partijen worden hierna Woonplus, [gedaagde 1] en Bewoners genoemd, tenzij anders vermeld.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende (proces)stukken:
  • het tussenvonnis van 10 maart 2023;
  • de e-mail van 16 maart 2023 van Woonplus met het verzoek hoger beroep tegen het tussenvonnis open te stellen;
  • de akte van 12 april 2023 van Woonplus, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 21 april 2023, waarin het verzoek van Woonplus inzake het openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis is afgewezen;
  • de aantekeningen van de mondelinge reactie van [gedaagde 1], die hij heeft gegeven op de rolzitting van 25 mei 2023;
  • de rolbeslissing van 16 juni 2023.
1.2.
[gedaagde 1] is tweemaal in de gelegenheid gesteld om te reageren op de akte van 12 april 2023 van Woonplus, maar hij heeft dat niet gedaan en ook niemand namens hem.

2.De (verdere) beoordeling

Hoofdverblijf
2.1.
In deze procedure is niet vast komen te staan dat [gedaagde 1] zijn hoofdverblijf (kennelijk sinds zes of zeven jaar) niet meer heeft in de woning. Woonplus heeft geen aanvullend bewijs geleverd van feiten en/of omstandigheden waaruit dat kan worden afgeleid. Woonplus is in de akte van 12 april 2023 hoofdzakelijk ingegaan op het in haar visie onterechte oordeel van de kantonrechter in het tussenvonnis over het in gebruik geven of onderverhuren van de woning en de toepasselijkheid van het bewijsbeding, maar heeft wat de bewijsopdracht over het hoofdverblijf betreft niets (nieuws) ter zake doende aangevoerd.
De kantonrechter ziet overigens geen aanleiding om terug te komen op de beslissingen in het tussenvonnis over het in gebruik geven of onderverhuren van de woning en de toepasselijkheid van het bewijsbeding.
2.2.
Woonplus stelt dat [gedaagde 1] zich op 29 januari 2018 in de BPR heeft ingeschreven op het adres van zijn (ex-)partner en dat zijn (ex-)partner zich op die datum heeft ingeschreven op het adres van het gehuurde. Woonplus is van mening dat het onwaarschijnlijk is dat het motief van die BPR-inschrijvingen toen ‘proef samenwonen’ is geweest. Wat daar verder ook van zij, in het tussenvonnis is al overwogen dat ook als vast zou komen te staan dat [gedaagde 1] geacht moet worden tijdens korte periodes (vier maanden en anderhalve maand) zijn hoofdverblijf te hebben gehad in Vlaardingen dat geen tekortkoming is van zodanige aard en gewicht dat ontbinding van de huurovereenkomst daardoor zou worden gerechtvaardigd. Ook als er geen sprake zou zijn geweest van ‘proef samenwonen’, dan kan dat Woonplus dus niet baten.
Gebruik van de woning in strijd met de contractuele bestemming
2.3.
Woonplus heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] de woning in strijd met de contractuele bestemming gebruikt. Zij heeft dat gebaseerd op haar stelling dat [gedaagde 1] de woning niet meer zelf gebruikt maar in gebruik heeft gegeven aan Bewoners, maar – zoals in het tussenvonnis reeds is geoordeeld – heeft Woonplus die stelling onvoldoende onderbouwd.
Zich niet als goed huurder gedragen
2.4.
Woonplus heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] zich niet als goed huurder heeft gedragen. Zij heeft dat gebaseerd op haar stelling dat [gedaagde 1] in strijd handelt met de huurovereenkomst en de algemene voorwaarden, maar gelet op hetgeen is overwogen in het tussenvonnis en hiervoor in dit vonnis is dat niet vast komen te staan.
Afwijzing van de eisen
2.5.
De eis onder a wordt afgewezen, omdat Woonplus onvoldoende heeft onderbouwd c.q. niet bewezen dat [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, zodanig dat ontbinding van de huurovereenkomst is gerechtvaardigd. Dat oordeel is in het tussenvonnis en hiervoor toegelicht.
2.6.
De eisen onder b t/m f worden ook afgewezen, omdat die afhankelijk zijn van toewijzing van de geëiste ontbinding van de huurovereenkomst op basis van een of meerdere tekortkoming van de huurder.
2.7.
De eisen onder h en i worden afgewezen, omdat ook die eisen afhankelijk zijn van toewijzing van de geëiste ontbinding van de huurovereenkomst en/of Woonplus daarbij alleen belang heeft als andere personen dan [gedaagde 1] de woning gebruiken en/of onderhuren. Dat is in deze procedure niet komen vast te staan.
2.8.
De eis onder j hoeft niet te worden beoordeeld, omdat Woonplus tijdens de mondelinge behandeling van de zaak heeft meegedeeld die eis te laten vervallen.
2.9.
De eisen onder g en k worden afgewezen, omdat Woonplus ongelijk krijgt en zij daarom de proceskosten moet betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde 1] tot vandaag ambtshalve vast op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt Woonplus in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 1] tot vandaag worden vastgesteld op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
34286