In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen een eiser en de Stichting Hef Wonen over de ontruiming van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Pearson, heeft een rechtszaak aangespannen om te voorkomen dat de woning ontruimd wordt op basis van een vonnis uit 2013, waarin de huurovereenkomst tussen de partijen werd ontbonden. De eiser stelt dat er na het vonnis stilzwijgend een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan, waardoor de ontruiming niet kan plaatsvinden. De gedaagde, Hef Wonen, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder mr. E.L.B. Hundscheidt, betwist dit en stelt dat er geen nieuwe huurovereenkomst is ontstaan en dat zij het recht heeft om het vonnis uit 2013 ten uitvoer te leggen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2023 zijn beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de relevante wetgeving, met name artikel 7:230 BW, dat bepaalt dat een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan ontstaan als de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt. De kantonrechter concludeert dat Hef Wonen haar recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis heeft prijsgegeven, omdat de eiser meer dan tien jaar gebruik heeft gemaakt van de woning zonder dat er ontruimingen zijn doorgevoerd.
De kantonrechter heeft vervolgens beslist dat Hef Wonen niet op basis van het vonnis uit 2013 tot ontruiming kan overgaan en heeft het gevorderde verbod tot tenuitvoerlegging van het vonnis toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kantonrechter heeft geen dwangsom opgelegd, omdat hij geen reden ziet om aan te nemen dat Hef Wonen het vonnis niet vrijwillig zal nakomen.