Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaken tussen
[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
De procedures
Het geschil
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in 2020 en 2021 meer inkomsten had dan zij aan verweerder heeft doorgegeven, zodat zij haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geschonden. Allereerst is gebleken dat een te laag bedrag aan alimentatie op de uitkering werd ingehouden, omdat eiseres niet heeft doorgegeven dat haar ex-partner vanaf 1 maart 2020 niet € 130,- per maand maar € 200,- per maand aan alimentatie betaalde (€ 130,- aan eiseres en € 70,- aan [naam zoon 1] ). In de tweede plaats is bij het heronderzoek in september 2022 geconstateerd dat eiseres in 2020 en 2021 bijschrijvingen en kasstortingen heeft ontvangen op de rekeningen van [naam zoon 1] en [naam zoon 2] . Deze bijschrijvingen en stortingen zijn, met uitzondering van nader genoemde kruisposten, bijschrijvingen onder € 10,- en het salaris van [naam zoon 2] voor werk bij Jumbo Supermarkten, Pape Beheer B.V. en Vano's Allround Service, als inkomsten aangemerkt. Van de ontvangen bedragen is zowel voor 2020 als voor 2021 € 1.200,- per jaar vrijgesteld op grond van verweerders giftenbeleid. Over 2020 bestond na toepassing van deze vrijstelling op de maanden januari 2020 tot en met april 2020 nog deels recht op aanvullende bijstand over de maand april 2020; met de inkomsten in de maanden mei 2020 tot en met december 2020 werd de norm overschreden, reden dat over die maanden het recht op bijstand is herzien naar nihil (ingetrokken). Over 2021 bestond na toepassing van deze vrijstelling voor de maanden juni tot en met december 2021 en januari en februari 2021 nog deels recht op aanvullende bijstand over de maand februari 2021; met de inkomsten in de maanden maart 2021 tot en met juni 2021 werd de norm overschreden, reden dat over die maanden het recht op bijstand is herzien naar nihil (ingetrokken). Er is daardoor netto € 3.853,77 teveel bijstand betaald, waarover € 2.278,27 aan premies en belastingen is betaald. Deze bedragen zijn juist berekend. Eiseres is in de gelegenheid gesteld op de berekening te reageren maar heeft dat niet gedaan.
Zij dacht dat dit afdoende was om dat aan te vechten. De brieven die verweerder daarna heeft verstuurd, waren voor haar verwarrend. Als gevolg van haar psychiatrische problematiek en laag IQ heeft zij een verminderd denk- en doenvermogen, reden dat zij is aangewezen op een bewindvoerder en administratieve ondersteuning vanuit de Wmo. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat zij niet afzonderlijk bezwaar hoefde te maken tegen het besluit tot opleggen van de boete. Daar komt nog bij dat het primaire boetebesluit naar haar bewindvoerder is gestuurd en bestreden besluit 1, waarin wordt opgemerkt dat zij afzonderlijk bezwaar kan maken tegen de boete van 16 januari 2023, haar als gevolg van een postblokkade niet tijdig heeft bereikt. Onder deze omstandigheden is het bezwaar volgens eiseres verschoonbaar te laat ingediend. Zij ziet bevestiging voor haar standpunt in de uitspraken van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2220, en 28 oktober 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:8404.
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
Informatie over hoger beroep
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.