ECLI:NL:RBROT:2023:8946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/1193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op aanvraag Bbz-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om verlenging van een Bbz-uitkering beoordeeld. Eiser had op 9 april 2022 een aanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat tijdig was beslist met een eerder besluit op 16 juni 2022. Eiser had verweerder op 25 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de dwangsom terecht was.

De rechtbank constateert dat eiser en zijn echtgenote in 2022 twee aanvragen hebben ingediend, maar dat de aanvraag van de echtgenote op 6 mei 2022 niet meer openstond omdat deze was ingetrokken. Eiser had geen ingebrekestelling gedaan voor deze aanvraag, waardoor niet aan de voorwaarden voor een dwangsom was voldaan. De rechtbank benadrukt dat de dwangsom alleen verschuldigd is als er een schriftelijke ingebrekestelling is ontvangen voor de aanvraag waarop niet tijdig is beslist.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser heeft geen recht op een dwangsom en krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. S. van der Eijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen het handhaven door verweerder van de afwijzing van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op een aanvraag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).
1.1.
Eiser heeft verweerder op 25 augustus 2022 in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 9 april 2022 om verlenging van een Bbz-uitkering.
Bij besluit van 29 augustus 2022 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met het besluit van 16 juni 2022 tijdig op eisers aanvraag is beslist, zodat geen dwangsom verschuldigd is. Met het besluit van 13 januari 2023 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een dwangsom wegens niet tijdig beslissen heeft afgewezen.
2.1.
Ter zitting is vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote in 2022 twee aanvragen hebben ingediend: een aanvraag om verlenging van de Bbz-uitkering per 1 april 2022 op 9 april 2022 voor het bedrijf van eiser, te weten B.V. [naam bedrijf 1] met KvKnr.*211, en een aanvraag voor een krediet voor starters op 6 mei 2022 voor het bedrijf van eisers echtgenote, [naam bedrijf 2] met Kvknr. *036. Verweerder heeft de aanvragen gezamenlijk in behandeling genomen. Vervolgens heeft verweerder in een brief van 9 mei 2022 en een brief van 23 mei 2022 voor beide aanvragen aanvullende informatie opgevraagd, waarmee verweerder ook de beslistermijnen voor beide aanvragen heeft opgeschort in afwachting van de gevraagde informatie. De gevraagde informatie is niet binnen de gegeven termijnen ontvangen. Eiser heeft op 9 juni 2022 per e-mail om verder uitstel gevraagd, aangegeven dat zijn echtgenote haar aanvraag voor starters inmiddels heeft ingetrokken en gevraagd welke gegevens gelet op deze intrekking nog moeten worden overgelegd (gedingstuk B44). Dit verzoek om uitstel is op 14 juni 2022 afgewezen. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 16 juni 2023 eiser en zijn echtgenote bericht dat de aanvraag om een Bbz-uitkering buiten behandeling is gesteld vanwege het niet tijdig aanleveren van de gevraagde informatie (het besluit van 16 juni 2023). Verweerder is er, zo blijkt uit het onderliggende rapport (gedingstuk B78), van uitgegaan dat de aanvraag van de echtgenote op 8 juni 2022 per e-mail is ingetrokken en heeft dit besluit dan ook bedoeld als een afwijzing van eisers aanvraag om verlenging van 9 april 2022. Eiser heeft dit besluit ook zo begrepen: hij heeft daar immers een inhoudelijk bezwaarschrift tegen ingediend. Deze procedure loopt nog.
2.2.
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet is beslist op de aanvraag van zijn echtgenote van 6 mei 2022. Eiser betwist dat deze aanvraag is ingetrokken. De rechtbank overweegt dat, gelet op eisers eigen e-mailbericht van 9 juni 2022 en de inhoud van de genoemde rapportage, moet worden aangenomen dat die aanvraag is ingetrokken, zodat verweerder daar niet meer op hoefde te beslissen. Daar komt bij dat in het onaannemelijke geval dat deze aanvraag toch nog zou openstaan, verweerder ook in zoverre terecht heeft geweigerd om een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen toe te kennen. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een dwangsom alleen is verschuldigd als het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling van de aanvrager heeft ontvangen. Eiser heeft verweerder echter niet in gebreke gesteld voor het niet beslissen op de aanvraag die ziet op het bedrijf van zijn echtgenote, zodat niet aan de voorwaarden voor het toekennen van een dwangsom is voldaan. Verweerder heeft op 25 augustus 2022 namelijk een schriftelijke ingebrekestelling van eiser ontvangen, waarin eiser expliciet klaagt dat niet tijdig op zijn aanvraag van 9 april 2022 om verlenging van de Bbz-uitkering is beslist. Dit betreft dus zijn eigen aanvraag en niet die van zijn echtgenote. Ook tijdens de bezwaarfase heeft eiser iedere keer verwezen naar zijn eigen aanvraag om verlenging van de Bbz-uitkering. Op deze aanvraag is met het besluit van 16 juni 2023 tijdig beslist, zodat ook ten aanzien van deze aanvraag niet aan de voorwaarden voor toekenning van een dwangsom is voldaan. De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat het besluit om een aanvraag buiten behandeling te stellen ook wordt aangemerkt als een besluit op een aanvraag.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Verweerder heeft met het besluit van 16 juni 2022 tijdig beslist op de aanvraag van 9 april 2022 van eiser en eiser heeft dus geen aanspraak op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar
de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waaropdeze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.