ECLI:NL:RBROT:2023:9035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/3522
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser na wijziging door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, en het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk was vastgesteld op 71,01% arbeidsongeschiktheid, maar na bezwaar door het UWV was dit percentage verhoogd naar 79,36%. De rechtbank beoordeelt of deze wijziging terecht was. Eiser is van mening dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij verwijst naar een nieuw besluit van het UWV van 2 februari 2023, waarin hij per 1 april 2023 volledig arbeidsongeschikt is geacht. Eiser betwist ook de berekening van het maatmanloon, omdat het UWV ten onrechte het indexcijfer van januari 2021 zou hebben gebruikt in plaats van dat van juni 2022.

De rechtbank heeft de zaak op 7 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser op 13 maart 2021 voor 79,36% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV voldoende hebben gemotiveerd dat de medische situatie van eiser op de datum in geding niet aanleiding geeft tot een andere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wijst erop dat de medische informatie die eiser heeft ingediend geen nieuw licht werpt op zijn situatie in maart 2021.

Daarnaast bevestigt de rechtbank dat het UWV terecht het indexcijfer van januari 2021 heeft gebruikt voor de berekening van het maatmanloon, en dat eiser niet heeft aangetoond dat het indexcijfer van februari 2021 al op dat moment bekend was. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en dat de door hem gemaakte proceskosten niet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3522

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. S. Bildirici),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Het UWV heeft eiser per 13 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 71,01%.
In bezwaar heeft het UWV dit besluit gewijzigd en is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 79,36%. De hoogte van de WIA-uitkering wijzigt daarmee niet.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 23 juni 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften, een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als docent/coördinator voor gemiddeld 39,54 uur per week. Op 16 maart 2019 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Eiser heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 13 maart 2021 79,36% arbeidsongeschikt is en heeft daarom besloten om de WIA-uitkering met ingang van die datum toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 8 februari 2022
.De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 februari 2021
.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige B&B van 25 maart 2022 en 22 juni 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij is van mening dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Eiser acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, waarbij hij verwijst naar een nieuw besluit van 2 februari 2023 van het UWV waarbij hij per 1 april 2023 volledig arbeidsongeschikt is geacht. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met medische informatie van zijn behandelaars. Hij stelt dat het maatmanloon onjuist is berekend, omdat ten onrechte is uitgegaan van het indexcijfer van 1 januari 2021 (119,6). Het rapport van de arbeidsdeskundige B&B was afgerond in juni 2022 en dus had het indexcijfer van juni 2022 (124,7) gebruikt moeten worden. Verder vindt eiser dat hij naast het loon dat bij gerechtelijk vonnis is vastgesteld nog andere verdiensten had. Eiser onderbouwt zijn standpunt met bankafschriften. Het UWV moet die verdiensten ook betrekken bij de berekening van het maatmanloon.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 79,36% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 13 maart 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 13 maart 2021 voor 79,36% arbeidsongeschikt is en dus recht heeft op een WIA-uitkering naar dat percentage. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Medische grondslag van het bestreden besluit
9. De verzekeringsarts stelt dat sprake is van vermindering van de benutbare mogelijkheden ten aanzien van het kunnen verrichten van arbeid als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. Bij eiser is geen sprake van geen benutbare mogelijkheden, omdat geen sprake is van ADL-afhankelijkheid, ziekenhuisopname of een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Eiser voldoet dan ook niet aan één van de uitzonderingscategorieën, zoals beschreven in het Schattingsbesluit. De verzekeringsarts B&B volgt de beoordeling van de verzekeringsarts.
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts B&B in het nadere rapport van 12 juli 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie van de behandelaars die eiser in beroep heeft ingestuurd geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. De verzekeringsarts B&B geeft aan dat de medisch informatie een bevestiging vormt van het beeld op de datum in geding. Eiser is bekend met onder andere chronische nierinsufficiëntie op basis van amyloidose en chronische hepatitis b. In 2023 blijkt een acute terminale nierinsufficiëntie te zijn ontstaan met een indicatie tot nierdialyse. Zoals de nefroloog schrijft in de brief van 22 mei 2023 bestonden de klachten bij opname in januari 2023 uit ‘niet-fit zijn, energieloos, malaise en gewichtsverlies. Dit waren niet op de voorgrond staande klachten in de periode ervoor’. De informatie beschrijft dus de onfortuinlijke ontwikkeling in het ziektebeloop, met name sinds de laatste maanden, maar geeft geen ander beeld van de medische situatie in maart 2021. Ook geeft dit geen aanleiding om de belastbaarheid op de datum in geding te herzien. Verder zijn geen belangrijke cardiale afwijkingen geconstateerd, zo blijkt uit de informatie van de cardioloog.
11. In de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiser zijn klachten zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, merkt de rechtbank op dat er geen medisch objectieve onderbouwing is voor verdergaande beperkingen op 13 maart 2021.
12. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser op 13 maart 2021 in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen, zoals vastgesteld in de FML van 1 februari 2021.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
Maatmanloon
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV bij de berekening van het maatmanloon terecht het indexcijfer van januari 2021 gebruikt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit, wordt het maatmaninkomen aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de Cao-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek is gepubliceerd. Nu het arbeidskundig onderzoek is afgerond op 7 februari 2021 is in dit geval terecht het indexcijfer van januari 2021 gebruikt. Eiser heeft niet aangetoond dat het indexcijfer van februari 2021 al op 7 februari 2021 bekend was. Van het bij de eerste schatting vastgelegde maatmaninkomen wordt in beginsel in het vervolg uitgegaan. Voor het standpunt van eiser dat het indexcijfer, zoals dit bekend was ten tijde van de beoordeling in bezwaar, in aanmerking zou moeten worden genomen, ziet de rechtbank in de bewoordingen van artikel 8 van het Schattingsbesluit geen aanknopingspunten. In dit verband wordt verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep [1] .
14. Verder vindt de rechtbank dat het UWV bij de berekening van het maatmanloon terecht is uitgegaan van eisers loon op de (fictief) ontvangen loonstroken. Hieruit komt naar voren dat eiser in de referteperiode een vast netto loon had van € 2.700,- per maand (€ 4.320,34 bruto). Uit artikel 7 van het Schattingsbesluit volgt dat voor werknemers voor het maatmanloon aansluiting wordt gezocht bij het loonbegrip in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Kort samengevat betekent dit dat loon voor het maatmaninkomen gelijk is aan het loon waarover loonbelasting verschuldigd is. Op de bankafschriften die eiser in beroep heeft ingestuurd staan bedragen die eiser
(zo begrijpt de rechtbank: naast zijn vaste loon)van zijn werkgever heeft ontvangen. Uit de specificatie op de bankafschriften (declaratie, reiskosten/lesdagen, werk/reiskosten) blijkt niet dat hier sprake is van loon waarover loonbelasting verschuldigd is. Eiser heeft een andersluidende conclusie onvoldoende onderbouwd, te meer nu een verantwoording over de inhoud van de vergoedingen ontbreekt.
15. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser op 13 maart 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 20,64% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 79,36% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft terecht besloten om eiser per 13 maart 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per die datum voor 79,36% arbeidsongeschikt is.
17. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 september 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie uitspraken van 17 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7960, en van 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1738.