ECLI:NL:RBROT:2023:9062

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/986
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de aanslag afvalstoffenheffing en de bevoegdheid van de rechtbank inzake kwijtscheldingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam], en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. Eiser had een aanslag afvalstoffenheffing ontvangen voor het belastingjaar 2022, welke hij betwistte. De aanslag was opgelegd op basis van het besluit van 14 februari 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 10 maart 2022. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 8 augustus 2023 heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is de aanslag te betalen vanwege een hoge nettoschuld, en verzocht om kwijtschelding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij niet bevoegd is om te oordelen over het verzoek om kwijtschelding, aangezien dit niet binnen haar rechtsmacht valt. De rechtbank kan enkel de rechtmatigheid van de aanslag beoordelen, en deze staat tussen partijen niet ter discussie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag terecht is opgelegd en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten, omdat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser kan in de toekomst wel een verzoek om kwijtschelding indienen bij verweerder, maar dit moet via de juiste procedure gebeuren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. van der Vlegel).

Inleiding

Met het besluit van 14 februari 2022 (de aanslag) heeft verweerder voor het belastingjaar 2022 aan eiser een aanslag afvalstoffenheffing ten aanzien van het adres [adres] opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 10 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser in 2022 woonde op het adres [adres] en dat hij belastingplichtig was voor de afvalstoffenheffing. In deze zaak gaat het om het verzoek van eiser om kwijtschelding van de aanslag.
2. Eiser voert aan dat hij niet in staat is om de aanslag afvalstoffenheffing te betalen, omdat hij een nettoschuld heeft. Zijn studieschuld is hoger dan de gelden die op zijn rekening staan. Hij acht een kwijtschelding van de aanslag daarom redelijk en verwijst daarbij naar een rapport van de Nationale Ombudsman waarin een vergelijkbare zaak aan de orde is.
3. Verweerder voert aan dat deze procedure niet de juiste weg is om kwijtschelding aan te vragen. Eiser heeft een kwijtscheldingsverzoek ingediend met betrekking tot de aanslag, maar deze is afgewezen. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hoewel eiser hiertegen geen administratief beroep ingesteld, hij het verzoek om kwijtschelding aan de ‘afdeling administratief beroep kwijtschelding’ heeft voorgelegd om daar alsnog op te beslissen. Deze afdeling heeft hier nog niet op beslist.
4. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is om een oordeel te geven over het kwijtscheldingverzoek van eiser of over een door hem ingesteld beroep tegen een afwijzende beslissing van verweerder op het verzoek om kwijtschelding. De wet- en regelgeving [1] is zo dat het niet aan de rechtbank is daar iets van te vinden. De rechtbank kan alleen beoordelen of de aanslag rechtmatig aan eiser is opgelegd en die rechtmatigheid staat tussen partijen niet ter discussie. Zoals op de zitting is besproken, staat het eiser vrij om bij toekomstige aanslagen een verzoek om kwijtschelding in te dienen bij verweerder. Bij een afwijzende uitspraak kan hij daartegen bij verweerder beroep instellen, op de manier zoals onderaan in die uitspraak staat vermeld.
5. De rechtbank stelt vast dat de aanslag terecht en voor het juiste bedrag is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag terecht is opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb), artikel 231, eerste lid, en artikel 255, tweede lid, van de Gemeentewet, artikel 26 van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) en artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW 1990.