In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2023 een beslissing genomen over een bezwaar tegen het afnemen en verwerken van DNA-materiaal van een veroordeelde. De veroordeelde, die op 20 januari 2023 was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand wegens opruiing, heeft bezwaar aangetekend tegen het bevel tot afname van celmateriaal. Dit bezwaar is op 11 september 2023 in besloten raadkamer behandeld, waarbij de veroordeelde, zijn advocaat mr. G.C.L. van de Corput, en de officier van justitie mr. E. van Veen aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de Wet DNA de strekking heeft om gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van veroordeelden efficiënt op te sporen. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, een misdrijf is als omschreven in de Wet DNA, en dat het bevel tot afname voldoet aan de wettelijke voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat DNA-onderzoek ook bij digitale misdrijven van betekenis kan zijn voor de opsporing van strafbare feiten.
De rechtbank verwerpt de stelling van de veroordeelde dat er sprake is van uitzonderingsgronden op basis van de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve omstandigheden zijn die het recidivegevaar zo gering maken dat opname van het DNA-profiel achterwege moet blijven. De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond, waarmee de afname van DNA-materiaal wordt toegestaan.