ECLI:NL:RBROT:2023:9431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
10598686 / HA VERZ 23-52
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster01] en [verweerder01], waarbij [verzoekster01] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] heeft verzocht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag van [verweerder01], maar dat er wel een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. De zaak kwam aan het licht door documenten die op de privécomputer van [verweerder01] zijn aangetroffen, die afstraalden op de school waar hij werkzaam was. De kantonrechter oordeelde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, maar dat [verweerder01] recht had op een transitievergoeding van € 29.521,09. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 1 december 2023 ontbonden en de transitievergoeding toegewezen, maar geen billijke vergoeding toegekend. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10598686 / HA VERZ 23-52
datum uitspraak: 9 oktober 2023
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.W. Janse-Velema,
tegen
[verweerder01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. O. Diels.
Partijen worden hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster01] (ontvangen op 10 juli 2023), met 26 bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerder01] (ontvangen op 5 september 2023), met 11 bijlagen;
  • de nadere bijlagen 27 tot en met 36 van [verzoekster01] ;
  • de nadere bijlage 12 van [verweerder01] ;
  • de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Op 11 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam01] (voorzitter bestuur [verzoekster01] ) met mr. J.W. Janse-Velema;
  • [verweerder01] met mr. O. Diels.

2.Het geschil

Kern van de zaak en conclusie
2.1.
[verweerder01] is sinds 1 augustus 2011 docent op het [naam school01] locatie [locatie01] (hierna: ‘ [naam school01] ’). Het [naam school01] valt onder de stichting [verzoekster01] . [verzoekster01] wil de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] ontbinden. [verweerder01] meent dat het verzoek moet worden afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, maakt hij aanspraak op de transitievergoeding alsmede op een billijke vergoeding van € 190.000,-, te vermeerderen met rente.
2.2.
De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de grond dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De gevraagde transitievergoeding wordt toegewezen, de billijke vergoeding niet. De redenen van deze beslissing worden hierna uiteengezet.
Redelijke grond
2.3.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW).
Geen e-grond
2.4.
[verzoekster01] stelt primair dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar gedrag van [verweerder01] , waardoor van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW). Naar het oordeel van de kantonrechter is van een voldragen e-grond geen sprake.
2.5.
[verzoekster01] heeft in het kader van deze grond aangevoerd dat [verweerder01] heeft gezwegen over:
  • een fysieke relatie met een leerling op zijn vorige school in de zomer van 2011;
  • een aanhouding door de politie op 4 september 2011, kort na zijn indiensttreding bij [verzoekster01] ;
  • een ‘kennisgeving voorwaardelijke niet vervolging’ in september 2013, met een proeftijd van twee jaar.
Tijdens de zitting heeft [verzoekster01] bevestigd dat ‘enkel’ het voorgaande aan haar beroep op de egrond ten grondslag wordt gelegd. De overige door [verzoekster01] aangevoerde omstandigheden worden daarom niet betrokken bij het beoordelen of sprake is van deze grond.
2.6.
[verweerder01] betwist dat hij de hierboven genoemde punten heeft verzwegen. Hij stelt [verzoekster01] altijd goed te hebben geïnformeerd, zowel voordat hij bij [verzoekster01] in dienst trad als tijdens het dienstverband. Concreet stelt [verweerder01] dat hij zijn toenmalige leidinggevende van de hierboven genoemde punten op de hoogte heeft gesteld: van het eerste punt vóór indiensttreding. [verweerder01] heeft zijn betwisting met een aantal e-mailberichten onderbouwd. Daar zal later nog op worden ingegaan.
2.7.
In 2011 was de heer [naam02] directeur van het [naam school01] . Uit de stukken blijkt dat hij voor de indiensttreding van [verweerder01] wist dat [verweerder01] een relatie had (gehad) met een leerling op zijn vorige school. Hierover heeft de heer [naam02] ook contact gehad met de directeur van de vorige school van [verweerder01] .
Op 3 juli 2023 heeft [verzoekster01] aan [naam02] de volgende vraag gesteld:
‘Wat mij echter nog niet helder is, is of [verweerder01] heeft gemeld dat hij in september 2011 een nacht op het politiebureau heeft doorgebracht na te zijn aangehouden met de jongedame in zijn auto?’
[naam02] heeft hier als volgt op geantwoord:
‘Hij heeft uiteengezet dat hij in een dergelijk verhaal gezeten heeft, ik heb zelf trouwens ook de rector van die school gebeld om dat te bevragen wat er precies gebeurd is.
Dit specifieke detail kan ik me niet herinneren.’
Aldus heeft [verzoekster01] haar stelling dat [verweerder01] heeft gezwegen, tegenover de betwisting van [verweerder01] , niet voldoende onderbouwd. Uit de hierboven geciteerde correspondentie blijkt dat [verweerder01] [verzoekster01] wél op de hoogte heeft gesteld van ‘een dergelijk verhaal’. [naam02] heeft niet verklaard dat er alleen is gesproken over een platonische relatie en ook niet dat hij niet wist dat [verweerder01] was aangehouden. Hij verklaart ‘slechts’ dat hij zich ‘dit specifieke detail’ niet kan herinneren. Het is niet duidelijk waar ‘dit specifieke detail’ precies betrekking op heeft. Als dit zou slaan op (het al dan niet melden van) een fysieke relatie of van de aanhouding door de politie, dan betekent de omstandigheid dat [naam02] zich iets niet kan herinneren niet dat het niet gezegd is. Het komt voor risico van [verzoekster01] dat de verklaring van [naam02] niet duidelijker is.
2.8.
Over het derde punt heeft mevrouw [naam03] (HR-medewerker bij [verzoekster01] ) het volgende verklaard:
‘Dat hij in 2013 een kennisgeving heeft gekregen waardoor hij geen VOG meer zou krijgen is niet bekend bij [naam02] . Dat heeft [naam02] tegen mij gezegd.’
Nog daargelaten dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [verweerder01] geen VOG meer zou hebben kunnen krijgen, laat de verklaring van mevrouw [naam03] de mogelijkheid open dat [verweerder01] wel melding heeft gemaakt van een kennisgeving, maar niet van de – gestelde – consequentie dat die kennisgeving aan het verkrijgen van een VOG in de weg zou staan. Maar ook als de verklaring (wel) zo is bedoeld dat [verweerder01] helemaal niets over een kennisgeving heeft gemeld, geldt dat mevrouw [naam03] iets verklaart dat [naam02] tegen haar heeft gezegd. Het had op de weg van [verzoekster01] gelegen om een verklaring van [naam02] zelf met deze inhoud in het geding te brengen. Deze ‘van horen zeggen’ verklaring van mevrouw [naam03] acht de kantonrechter onvoldoende om op basis daarvan vast te kunnen stellen dat [verweerder01] over dit onderwerp heeft gezwegen. Dit geldt te meer nu [naam02] zelf in een emailbericht van 22 december 2022 heeft gereageerd met ‘Geen probleem’ op de vraag van [verweerder01] in diens e-mailbericht van diezelfde datum:
‘Zou jij willen verklaren dat in de tijd dat jij mijn leidinggevende was (2011-2016) jou geen zaken ter ore zijn gekomen betreffende dit soort gedrag en dat het onderwerp een aantal keer ter sprake is geweest in gesprekken?’
Ten slotte kan uit de e-mailwisseling tussen [verweerder01] en [naam02] op 15 en 16 november 2012 worden opgemaakt dat de strafrechtelijke kwestie onderwerp van gesprek is geweest.
2.9.
Omdat niet vaststaat dat [verweerder01] over de hierboven genoemde feiten heeft gezwegen, kan onbesproken blijven welke gevolgen het zou hebben gehad als [verweerder01] dat wel had gedaan.
Wel verstoorde arbeidsverhouding
2.10.
[verzoekster01] stelt subsidiair dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW). Een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie geldt als een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. Gelet op de relatief recente gebeurtenissen tegen de achtergrond van de gebeurtenissen uit 2011 / 2013 is de kantonrechter van oordeel dat hiervan sprake is. Dit wordt hierna toegelicht.
Filmpjes en foto’s op iPad en iMac overleden leerling (2023)
2.11.
[verweerder01] heeft in 2022 gedurende een aantal maanden enkele uren per week thuisonderwijs gegeven aan een leerling die een ernstig ongeluk had gehad. Voor die lessen gebruikte hij een eigen iPad en iMac (desktopcomputer). De leerling is in januari 2023 overleden. De iPad en iMac van [verweerder01] zijn toen in de woning van de leerling achtergebleven. Voor de beoordeling van de onderhavige zaak is niet relevant of [verweerder01] de iPad en iMac aan de familie van de leerling heeft geschonken, heeft uitgeleend of is vergeten die mee terug te nemen. Hoe dan ook heeft de moeder van de leerling in mei 2023 foto’s, filmpjes en documenten van [verweerder01] aangetroffen op de iPad en iMac. Enkele bestanden worden hierna besproken.
Filmpje van [verweerder01]
2.12.
Een van de aangetroffen bestanden is een filmpje waarin [verweerder01] seksuele handelingen met zichzelf verricht. [verweerder01] beroept zich op schending van zijn privacy door [verzoekster01] , maar dat gaat niet op. Het was niet [verzoekster01] die bestanden op de iPad en iMac heeft bekeken, maar de moeder van de leerling. Het filmpje is weliswaar privé, maar feit is dat de moeder van een overleden leerling het op een apparaat van [verweerder01] heeft aangetroffen. Dit apparaat is gebruikt voor het thuis lesgeven aan de leerling en daarmee in de uitoefening van werkzaamheden in dienst van [verzoekster01] . Wat door de moeder van de leerling is aangetroffen, kan daarom niet als privékwestie worden afgedaan: het straalt af op [verzoekster01] als werkgever van [verweerder01] . Dat het filmpje pas na het overlijden van de leerling via de cloud op de laptop terecht is gekomen en dat de inhoud van het filmpje niet strafbaar is, doet aan het voorgaande niet af.
Document met samenvatting gebeurtenissen tussen 2011 en 2020
2.13.
Op de iMac stond verder een bestand met de titel ‘ [verweerder01] – VOG 2020’. Dit is een schrijven van [verweerder01] zelf, waarin hij – kort gezegd – een samenvatting geeft van zijn situatie van 2011 tot 2020, bedoeld voor als hij bij een andere school zou gaan solliciteren. Hierdoor is de moeder van de overleden leerling bekend geraakt met het feit dat [verweerder01] op zijn vorige school een relatie met een leerling heeft gehad. Dat ook dit afstraalt op [verzoekster01] behoeft geen nadere toelichting.
Contact met leerling in 2018
2.14.
Wat naar het oordeel van de kantonrechter het meest heeft bijgedragen aan het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie, is dat uit de bestanden op de apparaten van [verweerder01] is gebleken dat hij in 2018 intensief contact had met een toenmalige leerling van het [naam school01] . Eerder was dit contact bij [verzoekster01] niet bekend. [verweerder01] meent dat het contact niet grensoverschrijdend was en wijst er voorts op dat de bewuste leerling vanaf het begin meerderjarig was; daarom vindt hij het contact geen probleem en is hij van mening dat hier sprake is van een privékwestie. Dat ligt echter anders. Een leerling bevindt zich in een afhankelijke positie ten opzichte van een docent. Daarom is vriendschappelijk contact tussen een leerling en een docent per definitie niet aan te merken als gewoon privécontact, ook niet als de leerling meerderjarig is. In het geval van déze leerling komt daar nog bij dat zij in 2018 heel kwetsbaar was. De vergelijking die [verweerder01] maakt met de regels die gelden voor een relatie tussen twee collega’s gaat gelet op het voorgaande niet op.
2.15.
Volgens [verweerder01] heeft hij zich over deze leerling ontfermd, omdat in 2018 de zorgstructuur op school in de praktijk niet goed op orde was. [verzoekster01] betwist dat. Volgens [verzoekster01] waren er in die tijd twee zorgcoördinatoren, die [verzoekster01] bij naam heeft genoemd. Maar zelfs als juist zou zijn dat de zorgstructuur in die tijd niet goed functioneerde, blijft overeind dat [verweerder01] zijn (intensieve) contact met deze leerling (naar eigen zeggen van [verweerder01] vonden de contacten/gesprekken vrijwel dagelijks plaats) had moeten melden. Daarvoor bestonden genoeg mogelijkheden: een leidinggevende, de directeur, een willekeurige collega. Het hebben van (uiteindelijk) zeer intensief (dagelijks) contact met een leerling zonder dat iemand anders daar iets van weet, is simpelweg niet wenselijk. [verweerder01] zegt zelf dat hij op een gegeven moment meer haar maatje was geworden dan een docent. Gelet op de achtergrond van [verweerder01] is dat voor hem een situatie die hij te allen tijde had moeten voorkomen. Dat heeft hij niet gedaan.
2.16.
[verweerder01] voert voorts aan dat er nooit leerlingen in een gevaarlijke positie zijn gekomen door zijn gedrag en dat gesteld noch gebleken is dat er door hem leerlingen niet zijn verwezen naar de zorgstructuur binnen school waar dat wel had gemoeten. Het is juist dat dit niet is vastgesteld, maar dat is niet doorslaggevend. Het gaat erom dat door de manier waarop [verweerder01] zijn functie invult, de kans bestaat dat dit in de toekomst wel gebeurt.
2.17.
Ten slotte meent [verweerder01] dat [verzoekster01] ‘de hele situatie (te) zwart-wit is blijven zien’. Naar het oordeel van de kantonrechter is de wijze waarop [verzoekster01] de zaak beschouwt, alleszins gerechtvaardigd. [verzoekster01] is verantwoordelijk voor (de veiligheid van) veel leerlingen. Dat is een grote verantwoordelijkheid en daarbij past dat regels in beginsel strikt worden gehanteerd. Hoe vervelend het ook voor [verweerder01] is om dat nogmaals te benoemen: zeker in het geval van [verweerder01] . Andersom redenerend is er tegen de achtergrond van de gebeurtenissen uit 2011 juist voor [verweerder01] geen ruimte om de regels ‘grijzer’ uit te leggen of te interpreteren.
Herplaatsing
2.18.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerder01] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is gelet op alle omstandigheden van dit geval voldaan.
Opzegverbod
2.19.
Weer een ander vereiste voor ontbinding is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding niet is toegestaan. Ook aan deze eis is voldaan. Er geldt namelijk geen opzegverbod.
Einde arbeidsovereenkomst 1 december 2023
2.20.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 december 2023. Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder a BW).
Transitievergoeding
2.21.
[verweerder01] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van [verweerder01] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW): er is wel sprake van verwijtbaar handelen van [verweerder01] , maar de hoge lat van
ernstigverwijtbaar handelen of nalaten is niet bereikt.
2.22.
[verweerder01] heeft in zijn verweerschrift een transitievergoeding van € 37.477,44 gevraagd. Bij die berekening is hij uitgegaan van een verkeerde datum van indiensttreding (1 september 2008 in plaats van 1 augustus 2011). [verzoekster01] heeft voor de mondelinge behandeling een berekening gemaakt van de transitievergoeding uitgaande van de juiste datum. Daarbij is zij uitgegaan van een salaris van € 6.059,00 exclusief € 132,59 bruto per maand, van 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarstoeslag. [verweerder01] heeft de juistheid van deze gegevens niet betwist zodat ook de kantonrechter daarvan uit zal gaan. Op basis hiervan en de einddatum van 1 december 2023 is de hoogte van de vergoeding € 29.521,09 bruto. Dit bedrag moet [verzoekster01] betalen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a BW).
Geen billijke vergoeding
2.23.
De kantonrechter kent aan [verweerder01] geen billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder c BW). Dat is hier niet het geval. Voor zover dat niet al blijkt uit het voorgaande, wordt dat hierna nader toegelicht.
2.24.
[verweerder01] verwijt [verzoekster01] smaad, laster, inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, maar vooral dat [verzoekster01] zijn recht op privacy niet respecteert. Dit is gebaseerd op de stelling dat [verzoekster01] op de iPad en iMac van [verweerder01] heeft gekeken zonder zijn toestemming. Hierboven is reeds overwogen dat en waarom de kantonrechter de discussie over de eigendom van de iPad en iMac niet relevant acht en ook dat [verzoekster01] niet zelf op die apparaten heeft gekeken, maar door de moeder van een overleden leerling is geïnformeerd over bestanden die zij daarop heeft aangetroffen.
2.25.
De schorsing van [verweerder01] kan gelet op de uitkomst van deze procedure niet als buitenproportioneel worden aangemerkt. Ook is de kantonrechter niet gebleken dat [verweerder01] in enig recht is geschaad tijdens het onderzoek dat [verzoekster01] heeft verricht. [verzoekster01] is juist zorgvuldig te werk gegaan door een onderzoek in te stellen, in plaats van direct te grijpen naar verdergaande arbeidsrechtelijke instrumenten.
Geen termijn intrekking
2.26.
[verzoekster01] krijgt geen termijn om haar ontbindingsverzoek in te trekken, omdat alleen de transitievergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW).
Proceskosten
2.27.
Partijen zullen ieder de eigen proceskosten moeten dragen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.28.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 december 2023;
3.2.
veroordeelt [verzoekster01] om aan [verweerder01] een transitievergoeding van € 29.521,09 bruto te betalen;
3.3.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart deze beschikking voor wat de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
703