In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekers, die te maken hebben met een aanzienlijke schuldenlast van € 133.659,25, hebben een minnelijke regeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij zij 1,82% aan preferente schuldeisers en 0,91% aan concurrente schuldeisers hebben aangeboden. Twee van de schuldeisers, [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2], hebben echter geweigerd in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk 21 van de 23, wel akkoord is gegaan met het aanbod. De rechtbank heeft de belangen van de verzoekers en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van de weigerende schuldeisers. Gezien de omstandigheden, waaronder de arbeidsongeschiktheid van verzoekster en de psychische klachten van verzoeker, heeft de rechtbank geoordeeld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekers kunnen bieden. De rechtbank heeft vervolgens besloten om de weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling, en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de minnelijke regeling voor de schuldeisers gunstiger is dan de wettelijke regeling.