ECLI:NL:RBROT:2023:9482

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 23/6248
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om maatschappelijke opvang en voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verzoekster had een aanvraag voor maatschappelijke opvang ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, welke aanvraag op 13 september 2023 was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 22 september 2023, waarbij de verzoekster en haar gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster in staat moet worden geacht zelf in onderdak te voorzien. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft en in staat is om werk te zoeken of een bijstandsuitkering aan te vragen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de noodzaak voor maatschappelijke opvang aan verzoekster zelf te verwijten is, aangezien zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was om Somalië te verlaten of dat zij niet in staat was om voorafgaand aan haar terugkeer naar Nederland onderdak te regelen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat het college niet verplicht is om maatschappelijke opvang te verlenen tijdens de bezwaarprocedure.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter de zelfredzaamheid van verzoekster in overweging heeft genomen, evenals de omstandigheden waaronder zij naar Nederland is teruggekeerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de problemen van verzoekster eerder te maken hebben met de schaarste op de woningmarkt dan met haar zelfredzaamheid. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de aanvraag voor maatschappelijke opvang kan worden afgewezen als de verzoekster haar hulpvraag redelijkerwijs had kunnen voorzien en voorkomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6248
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2023 als bedoeld in de zaak tussen

[naam verzoekster], zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. A. El Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 13 september 2023 heeft het college verzoeksters aanvraag om maatschappelijke opvang afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde, de gemachtigde van het college en de tolk [naam].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
Verzoekster is geboren in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Op achtjarige leeftijd is zij door haar ouders meegenomen naar Egypte, waarna het gezin is verhuisd naar Somalië. Verzoekster is op 12 september 2023 teruggekeerd naar Nederland. Na haar aankomst op Schiphol heeft verzoekster zich gemeld bij de gemeente Amsterdam, waarna zij is doorverwezen naar de gemeente Rotterdam. Zij heeft zich op 13 september 2023 in Rotterdam gemeld voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en die aanvraag is afgewezen. Verzoekster heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt.
2.2.
Het college heeft verzoeksters aanvraag om maatschappelijk opvang afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Het college vindt dat verzoekster zelfredzaam is. Daarnaast heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het noodzakelijk was om Somalië te verlaten of dat zij niet langer kon verblijven in Somalië om haar komst naar Nederland beter voor te bereiden. Zij wordt geacht om zelf huisvesting te regelen. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat er aan haar opvang wordt verleend.
Is er een spoedeisend belang?
3.1.
Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
3.2.
De voorzieningenrechter vindt dat een spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Verzoekster heeft op dit moment geen vast adres waar zij kan verblijven. Zij logeert elke dag op een ander adres in Rotterdam. Het is iedere keer onzeker of zij een slaapplek kan krijgen. Ook heeft verzoekster geen familie of vrienden in Nederland die opvang kunnen bieden. Het college heeft het spoedeisend belang niet betwist.
Wat vindt de voorzieningenrechter inhoudelijk van deze zaak?
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5.1.
De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018, en Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat iemand die feitelijk geen onderdak heeft, niet alleen al om die reden voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651). Een maatwerkvoorziening opvang als bedoeld in de Wmo 2015 is bedoeld voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet in de eerste plaats worden beoordeeld of zij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak te voorzien.
5.3.
De voorzieningenrechter vindt met het college dat verzoekster in staat moet worden geacht zelf in onderdak te kunnen voorzien. Verzoekster heeft immers de Nederlandse nationaliteit en heeft dus de mogelijkheid om te werken of een bijstandsuitkering aan te vragen. Hiermee kan zij in haar levensonderhoud voorzien. Daarnaast heeft verzoekster in Somalië geld ingezameld voor haar reis en met behulp van een familielid een vliegticket naar Nederland geboekt en heeft zij zich sinds haar komst naar Nederland gemeld bij diverse instanties voor hulp. Dit duidt erop dat verzoekster in staat is om (eventueel met hulp van derden) haar weg in de samenleving te vinden. Er zijn geen omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij nu niet in staat is om zelf zorg te dragen voor het verkrijgen van een inkomen. Niet is gebleken van psychische of lichamelijke klachten die verzoekster in haar zelfredzaamheid beperken. De enkele stelling dat verzoekster is gediagnosticeerd met bloedarmoede en psychische problemen ondervindt, is daartoe onvoldoende. Evenmin is gebleken dat verzoekster zich niet kan inschrijven in de basisregistratie personen en geen postadres kan aanvragen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college erop gewezen dat verzoekster voor hulp bij beide zaken niet bij de Pauluskerk moet zijn, maar zich kan melden bij een Wijkteam. Daarbij heeft de gemachtigde van het college toegezegd in contact te zullen treden met het Wijkteam in het geval het contact tussen deze instantie en verzoekster niet goed verloopt. De problemen waar verzoekster tegenaan loopt, lijken eerder te maken te hebben met de schaarste op de woningmarkt. Het is immers voor veel mensen in Nederland moeilijk om een (betaalbare) woonruimte te vinden. De maatschappelijke opvang is echter niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden.
5.4.
Daarnaast hanteert het college in aanvulling op de voorwaarde dat iemand niet in staat is op eigen kracht (eventueel met hulp) zich te handhaven in de samenleving, de voorwaarde dat de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan de verzoek(st)er is te verwijten. De aanvraag kan dus ook worden afgewezen als verzoekster haar hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en voorkomen. De voorzieningenrechter vindt met het college dat het onderhavige verzoek om toelating tot maatschappelijke opvang het directe gevolg is van het (onvoorbereide) vertrek uit Somalië. Verzoekster heeft sinds haar vertrek uit Nederland samen met haar ouders in Egypte en Somalië gewoond. Zij is recent uit de ouderlijk woning vertrokken, waarna zij voor de duur van ongeveer één maand elders in Somalië heeft verbleven. In die periode heeft zij met behulp van een familielid een vliegticket naar Nederland kunnen regelen. Verzoekster had in dit tijdsbestek en onder deze omstandigheden de hulpvraag redelijkerwijs van tevoren kunnen voorzien en voorkomen door van tevoren ook onderdak en een inkomen in Nederland te regelen. Dat het ministerie van Buitenlandse zaken voor Somalië een negatief reisadvies afgeeft, maakt gelet op genoemde periode van één maand, niet dat sprake was van een dusdanig gevaarlijke veiligheidssituatie voor verzoekster dat haar terugkeer naar Nederland als een vlucht moet worden aangemerkt. Daar komt bij dat verzoekster heeft verklaard dat zij is vertrokken omdat zij door familie zou worden uitgehuwelijkt. Voor geëmigreerde Nederlanders zijn op internet diverse sites te vinden met informatie over hoe zij hun terugkeer kunnen voorbereiden, welk stappenplan zij dienen te doorlopen en welke obstakels zij op hun weg vinden. De noodzaak van de opvang is daarom aan verzoekster te verwijten.
5.5.
Voor het college vloeit uit artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen verplichting voort om verzoekster, ondanks dat zij niet voldoet aan de in de Wmo 2015 gestelde voorwaarden, toch toe te laten tot de maatschappelijke opvang dan wel van woonruimte te voorzien. De positieve verplichting van de overheid om het recht op privéleven te beschermen gaat niet zover dat op de overheid een zorgplicht rust om onderdak en voorzieningen te bieden aan iemand die zelfredzaam moet worden geacht.
5.6.
Het college heeft het beroep van verzoekster op de hardheidsclausule ten slotte niet hoeven honoreren. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie die bij afwijzing van maatschappelijke opvang zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat betekent dat het college niet gehouden is om aan verzoekster maatschappelijke opvang te verlenen tijdens de bezwaarprocedure.
7. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, komt een ingezetene van Nederland
overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit: opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolgd van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018
Op grond van artikel 3.2.2, tweede lid, kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college bij de cliënt de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om:
a. de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; of
b. de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van een cliënt met psychische of psychosociale problemen of die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, onder f, hanteert het college in aanvulling op artikel 3.2.2 voor een maatwerkvoorziening, voor zover relevant, de volgende criteria:
f. de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening is niet aan de cliënt te verwijten.
Op grond van artikel 6.1 kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018
Op grond van artikel 2.3.3 vormt een maatwerkvoorziening het sluitstuk van de Wmo 2015. Een maatwerkvoorziening is dus pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de situatie van de betrokkene niet (volledig) kan worden verbeterd op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met (niet-afdwingbare) mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen.