ECLI:NL:RBROT:2023:952

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB-22_4131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kaakchirurgische behandeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een behandeling bij de kaakchirurg voor haar dochter. De aanvraag, ingediend op 29 januari 2022, werd door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam afgewezen met een besluit van 9 mei 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde de afwijzing in een bestreden besluit van 16 augustus 2022. De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van het college aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres stelde dat er sprake was van zeer dringende redenen, maar de rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is gemaakt dat er een acute noodsituatie is die levensbedreigend is. De rechtbank verwijst naar twee brieven van de orthodontist en tandarts, maar constateert dat eiseres niet heeft gereageerd op verzoeken om aanvullende medische informatie. Hierdoor is niet aangetoond dat de behandeling niet kan worden uitgesteld of dat er een levensbedreigende situatie bestaat.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 30 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/4131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Schiedam, eiseres

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (het college)

(gemachtigde: A. Mersel).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag van 29 januari 2022 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een behandeling bij de kaakchirurg ten behoeve van haar dochter, begroot op € 1.312,15.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is het college, met aanpassing van de motivering, bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van een behandeling bij de kaakchirurg terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige Zorg gelden als een aan de Pw voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Dat betekent dat er, op grond van artikel 15, eerste lid, van de Pw geen recht op bijstand is.
Zeer dringende redenen
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van zeer dringende redenen, op grond waarvan alsnog bijzondere bijstand had moeten verleend. Volgens eiseres is er sprake van een acute noodsituatie die levensbedreigend is en is het noodzakelijk dat de dochter de kaakchirurgische behandeling met spoed ondergaat.
4.2.
In artikel 16, eerste lid, van de Pw is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak in het algemeen slechts sprake in het geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben (zie uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678, 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814 en 15 maart 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:554.) De drempel voor het aannemen van zeer dringende redenen is dus hoog.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van zeer dringende redenen. Er zijn twee brieven, een brief van 18 juni 2015 van de orthodontist aan de tandarts van de dochter en een brief van 7 mei 2021 van de tandarts van de dochter, overgelegd waaruit blijkt dat de dochter van eiseres in aanmerking komt voor een behandeling van het vervangen van haar melkkiezen voor implantaat gedragen kronen. Bij brief van 20 april 2022 heeft verweerder informatie bij eiseres aangevraagd over de medische noodzakelijkheid van de behandeling, over de vraag of het mogelijk is de behandeling uit te stellen en of er een levensbedreigende situatie is als de behandeling niet wordt uitgevoerd. Eiseres heeft hierop, ondanks navraag door verweerder, niet gereageerd. Er is ook geen nadere medische informatie ingediend. Dat betekent dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een acute noodsituatie die levensbedreigend van aard is.
4.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college heeft kunnen oordelen dat het recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen, nu door eiseres onvoldoende informatie omtrent de door haar gestelde zeer dringende redenen is gegeven. De aanvraag om bijzondere bijstand is terecht afgewezen. Het college heeft ook geen buitenwettelijk begunstigend beleid ten aanzien van bijzondere bijstand waarmee van dit artikel wordt afgeweken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 15. Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
(…)
3. In dit artikel wordt verstaan onder toetsingsperiode: periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toetsing aan en de toepassing van de voorwaarden in het tweede lid, onderdeel b, in relatie tot het derde lid.
Artikel 16. Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
(…)
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.