In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, vertegenwoordigd door gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, had verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die op 4 november 2022 het beroep niet-ontvankelijk had verklaard. Dit gebeurde omdat de opposante het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had voldaan. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 29 augustus 2023, waarbij alleen de gemachtigde van de opposante aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was, omdat de gronden van verzet niet tijdig waren ingediend. De rechtbank stelde vast dat het verzetschrift van 14 december 2022 geen gronden bevatte en dat de daaropvolgende brief van 27 december 2022 niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank concludeerde dat Bartels niet tijdig de benodigde gronden had ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren voor deze vertraging. Hierdoor bleef de eerdere uitspraak in stand.
Daarnaast had Bartels verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat niet was aangetoond dat de opposante Bartels had gemachtigd om beroep in te stellen, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.