ECLI:NL:RBROT:2023:9534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/648, 22/649, 22/650, 22/651 en 22/652 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdig indienen van verzetgronden en verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen eerdere uitspraken op bezwaar. Opposante had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 26 januari 2022, maar de rechtbank verklaarde deze beroepen op 28 oktober 2022 niet-ontvankelijk. Opposante heeft vervolgens verzet ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet niet-ontvankelijk was omdat de gronden van verzet niet tijdig waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift van 7 december 2022 geen gronden bevatte en dat de gemachtigde van opposante niet binnen de gestelde termijn van twee weken heeft gereageerd op het verzoek om dit verzuim te herstellen. De rechtbank concludeert dat het verzet niet-ontvankelijk is, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.

Daarnaast heeft opposante verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden, omdat de uitspraak op het verzet is gedaan binnen de termijn van twee jaar en twee maanden. De rechtbank heeft daarom het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tot slot is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/648, 22/649, 22/650, 22/651 en 22/652 V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2023 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam opposante] te [plaatsnaam], opposante

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling,verweerder,

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraken op bezwaar van 26 januari 2022 (de bestreden besluiten) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 28 oktober 2022 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
De rechtbank heeft het verzet op 29 augustus 2023 in de genoemde zaken op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest het verschuldigde griffierecht van € 365,- binnen de gestelde termijn te voldoen.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Ontvankelijkheid verzet
3. Daarvóór moet de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of het verzet ontvankelijk is.
4. Een verzetschrift dient op grond van artikel 8:55, tweede lid van de Awb in combinatie met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb gronden te bevatten.
5. Aangezien het verzetschrift van 7 december 2022 geen gronden bevat heeft de rechtbank de gemachtigde van opposante bij aangetekende brief van 16 december 2022 verzocht dit verzuim binnen twee weken te herstellen.
6. De gemachtigde van opposante heeft bij brief van 29 december 2022 geantwoord dat de gronden van verzet reeds zijn genoemd, in die brief worden genoemd en nog nader zullen worden aangevuld. De rechtbank stelt vast dat in het verzetschrift van 7 december 2022 en de brief van 29 december 2022 niet staat vermeld waarom verzet is ingesteld tegen de uitspraak van 28 oktober 2022, waarin het beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig betalen van het volledige griffierecht.
7. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van opposante niet tijdig gronden van verzet heeft ingediend. De rechtbank volgt de gemachtigde van opposante niet in zijn stelling dat hij de gronden met zijn brief van 19 juni 2023 alsnog tijdig heeft ingediend. Deze brief is te laat ingediend, namelijk niet binnen de door de rechtbank gestelde herstelverzuimtermijn van twee weken. Niet gebleken is dat het verzuim verschoonbaar is. Om deze reden is het verzet niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Immateriële schadevergoeding
8.1.
Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. [1] Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade.
8.3.
Op grond van vaste rechtspraak [2] geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is gedaan indien zij niet binnen twee jaar nadat verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven om van deze termijnen af te wijken. De rechtbank vindt dat in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn moet worden verlengd.
8.4.
Nadat de rechtbank aan de gemachtigde van opposante de griffierechtnota van 10 februari 2022 en de betalingsherinnering van 11 maart 2022 had verstuurd ter voldoening van het verschuldigde griffierecht, heeft de gemachtigde van opposante bij brief van 16 maart 2022 een niet onderbouwd verzoek om vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht ingediend. Bij brief van 25 maart 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van opposante verzocht om dit beroep op betalingsonmacht binnen twee weken te onderbouwen. Met de brieven van 9 en 28 maart 2022 die de rechtbank op respectievelijk op 28 en 30 maart 2022 heeft ontvangen, heeft de gemachtigde van opposante deze onderbouwing niet gegeven, maar heeft hij (opnieuw) volstaan met algemene, niet specifiek op de zaak toegespitste opmerkingen. Bij brief van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Door deze gang van zaken is een vertraging in de procedure ontstaan van één maand en 17 dagen, namelijk van 16 maart 2022 tot 3 mei 2022. Deze vertraging is aan de gemachtigde van opposante toe te rekenen. De gemachtigde van opposante heeft in deze zaak, net als in al zijn zaken bij deze rechtbank, een kansloos beroep op betalingsonmacht gedaan. De rechtbank ziet hierin een bijzondere omstandigheid die leidt tot nodeloze vertraging. De redelijke termijn wordt daarom verlengd met één maand een 17 dagen. Dit betekent dat de redelijke termijn afgerond twee jaar en twee maanden bedraagt. Omdat verweerder de bezwaarschriften op 9 november 2021 heeft ontvangen en deze uitspraak op 5 oktober 2023 wordt gedaan, is de redelijke termijn niet overschreden. Het verzoek tot schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.