In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in het verzet van mr. D.A.N. Bartels tegen een eerdere uitspraak van 30 november 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Bartels had verzet ingesteld omdat hij meende dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet tijdig een machtiging had overgelegd om namens [naam opposant] beroep in te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Bartels in zijn verzetschrift van 22 december 2022 geen gronden heeft vermeld en dat hij niet binnen de gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld. Hierdoor is het verzet niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft Bartels verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [naam opposant] Bartels heeft gemachtigd om namens hem beroep in te stellen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat [naam opposant] schade heeft geleden door de procedure, en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.