ECLI:NL:RBROT:2023:9555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10/996626-16 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en berekening van gijzelingstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, geboren in Turkije in 1972. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie, die is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, beoordeeld. De vordering betreft een bedrag van € 3.298.792,- dat door de veroordeelde zou zijn verkregen uit strafbare feiten, waaronder bedrieglijke bankbreuk, faillissementsfraude, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde feitelijke leiding heeft gegeven aan de betrokken vennootschappen en dat de gevorderde bedragen volledig aan hem kunnen worden toegerekend. De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet voldoende heeft aangetoond dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft gehad van de strafbare feiten, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van het te betalen bedrag met € 5.000,-. Uiteindelijk is het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 3.293.792,- en is de duur van de gijzeling vastgesteld op 943 dagen, conform de wettelijke voorschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996626-16 (ontneming)
Datum uitspraak: 9 oktober 2023
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)
VONNIS
van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Turkije) op [geboortedatum01] 1972,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2023.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij – inmiddels onherroepelijk geworden – vonnis van deze rechtbank van 20 december 2018 (hierna: het strafvonnis) is de veroordeelde veroordeeld wegens – kort weergegeven en voor zover van belang – feitelijke leiding geven aan het samen met anderen plegen van bedrieglijke bankbreuk, faillissementsfraude, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en oplichting.
In deze procedure wordt daarom als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.
Van het strafvonnis is een kopie, aangeduid als A, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Vordering van het Openbaar Ministerie

De vordering van de officier van justitie, mr. M. Boerlage, is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht en betreft voordeel dat is verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld De vordering, zoals gewijzigd op de terechtzitting, strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat op een bedrag van
€ 3.298.792,-en tot oplegging van de verplichting aan de veroordeelde tot betaling van dit bedrag aan de staat. De gewijzigde vordering bestaat uit de volgende posten:
Dividend [bedrijf01] € 586.650,-
Rekening-courant directie € 280.006,-
Valse facturen € 1.197.283,-
Valse voorschotformulieren € 1.198.303,-
Kasrondje [naam01] €
36.550,- +
Totaal € 3.298.792,-

4.Standpunt verdediging

De raadsman heeft zich – voor zover relevant na eerder vermelde wijziging – op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Primair omdat het Openbaar Ministerie niet concreet heeft gemaakt dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft gehad door middel van of uit baten van de bewezen verklaarde feiten. Subsidiair valt niet vast te stellen wat de precieze omvang van het wederrechtelijk voordeel dan zou zijn. De gevorderde bedragen dienen deels te worden toegerekend aan de medeveroordeelde [medeveroordeelde01] , maar het Openbaar Ministerie heeft niet concreet gemaakt welk bedrag aan welke veroordeelde moet worden toegerekend en waarom.

5.Beoordeling

Het verweer van de raadsman treft geen doel. Op basis van het vonnis staat vast dat de veroordeelde eerder vermelde bedragen aan (de boedel van) de opeenvolgende uitzendbureaus heeft onttrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen en aan – de gronddelicten –verduistering dan wel diefstal. De desbetreffende bedragen kunnen dus worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat de hiervoor genoemde bedragen volledig kunnen worden toegerekend aan de veroordeelde. Uit het vonnis blijkt dat het steeds de veroordeelde is geweest die de feitelijke leiding had binnen [uitzendbureau01] B.V. (hierna: [uitzendbureau01] ) en [bedrijf02] B.V. (hierna: [bedrijf02] ), ook nadat hij formeel was teruggetreden als bestuurder, en dat hij gedurende de bewezenverklaarde periode duidelijk een sleutelrol vervulde en degene was die bepaalde wat er gebeurde. Niet is gesteld of gebleken dat een ander dan de verdachte ook maar enige vorm van zeggenschap of beschikkingsmacht had over [uitzendbureau01] en [bedrijf02] of over de vermogens van deze vennootschappen. Gelet op de omvang van het aandeel van de veroordeelde binnen het geheel van de bewezenverklaarde strafbare feiten en bij gebrek aan enige (andersluidende) verklaring dient het ervoor te worden gehouden dat de gevorderde bedragen alleen aan hem ten goede zijn gekomen. De rechtbank verwijst hierbij ook naar het vonnis inzake de ontneming jegens [medeveroordeelde01] dat op dezelfde datum als dit vonnis, op 9 oktober 2023, is uitgesproken.

6.Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank stelt het bedrag van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel conform de vordering van de officier van justitie vast op
€ 3.298.792,-. Deze schatting is ontleend aan de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de hierna in voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen. Het voordeel is als volgt opgebouwd:
Dividend [bedrijf01] € 586.650,- [1]
Rekening-courant directie € 280.006,- [2]
Valse facturen € 1.197.283,- [3]
Valse voorschotformulieren € 1.198.303,- [4]
Kasrondje [naam01]
€ 36.550,- [5] +
Totaal € 3.298.792,-

7.Vaststelling van het te betalen bedrag

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn is geschonden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan dit verweer voorbij dient te worden gegaan, omdat de raadsman niet concreet aangeeft wat de aanvangsdatum is van deze redelijke termijn.
De rechtbank volgt dit standpunt van de officier van justitie niet. Uitgangspunt is dat een veroordeelde recht heeft op berechting van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn, te rekenen vanaf het moment dat hij in redelijkheid kon verwachten dat tegen hem een dergelijke vordering zou worden ingesteld. Daarbij geldt dat een ontnemingsprocedure in eerste aanleg binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, moet zijn afgerond met een eindvonnis, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Gelet op de datum waarop de rechtbank in de hoofdzaak vonnis heeft gewezen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden met in ieder geval meer dan twaalf maanden. De rechtbank brengt daarom € 5.000,- in mindering op het te betalen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen om een bedrag van
€ 3.293.792,-(€ 3.298.792,- -/- € 5.000,-) aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal bij het opleggen van de maatregel de duur van de gijzeling bepalen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd. Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr hanteert de rechtbank een verdeling van € 50.000,- (maximaal 360 dagen); € 500.000 (maximaal 720 dagen) en € 5.000.000 en meer (maximaal 1080 dagen). Het aantal dagen gijzeling in deze zaak komt dan neer op 720 dagen (de eerste € 500.000,-) plus 223 dagen voor de resterende € 2.793.792 (2.793.792/4.500.000 X 360) is 943 dagen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 3.298.792,- (zegge: drie miljoen tweehonderdacht en negentigduizend zevenhonderdtweeënnegentig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 3.293.792,- (zegge: drie miljoen tweehonderddrieënnegentig duizend zevenhonderdtweeënnegentigeuro);
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
943 (zegge: negenhonderddrieënveertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2023.

Voetnoten

1.Het strafvonnis p. 6-8.
2.het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e 2e lid van 6 februari 2020’ (hierna: het ontnemingsrapport), p. 23.
3.Het ontnemingsrapport p. 23-24.
4.Het ontnemingsrapport p. 24-25.
5.Het ontnemingsrapport p. 25-26.