ECLI:NL:RBROT:2023:956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
C/10/652303 / KG ZA 23-97
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van scheepsbeslag in kort geding met betrekking tot reparatiewerkzaamheden aan zeeschip

In deze zaak vordert de rechtspersoon naar vreemd recht Nave Maris D.O.O. de opheffing van een conservatoir beslag dat door Justkar Sealing Company B.V. op haar zeeschip is gelegd. De vordering is ingesteld in kort geding en betreft een geschil over de betaling van reparatiewerkzaamheden aan het schip HR PEARL. Nave Maris heeft een aanbetaling gedaan van € 40.000,00 op een offerte van Justkar voor een totaalbedrag van € 85.886,10. Echter, de kosten zijn opgelopen tot € 288.810,90, wat aanleiding gaf tot het leggen van beslag door Justkar. Nave Maris stelt dat de vordering van Justkar niet opeisbaar is, omdat het restantbedrag pas veertien dagen na voltooiing van de werkzaamheden betaald zou moeten worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat Justkar summierlijk aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende aanleiding was om beslag te leggen, ondanks dat de vordering nog niet opeisbaar was. De voorzieningenrechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van Justkar bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Nave Maris bij opheffing. De primaire vordering van Nave Maris wordt afgewezen, maar Justkar wordt wel bevolen het beslag op te heffen tegen betaling van een bedrag van € 248.810,90 of tegen deugdelijke zekerheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/652303 / KG ZA 23-97
Vonnis in kort geding van 9 februari 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
NAVE MARIS D.O.O.,
gevestigd in Vrgorac, Kroatië,
eiseres,
advocaat mr. W.E. Boonk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JUSTKAR SEALING COMPANY B.V.,
gevestigd in Strijen,
gedaagde,
advocaat mrs. B.G.F. Simons en M.M. van Leeuwen te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘Nave Maris’ en ‘Justkar’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties N-1 tot en met N-8, die niet is uitgebracht omdat Justkar heeft aangegeven vrijwillig te verschijnen;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de e-mail van Nave Maris van 8 februari 2023, met productie N-9;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 8 februari 2023;
  • de pleitnota van mr. Boonk;
  • de pleitnotities van mrs. Simons en Van Leeuwen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Nave Maris is de eigenaar van het zeeschip de HR PEARL (hierna: ‘het schip’), waarvan het management wordt gedaan door SeaQuest Shipmanagement.
2.2.
Justkar is een onderneming gespecialiseerd in het uitvoeren van scheepsreparaties en het reviseren van alle pompmerken, elektromotoren, mechanical seals, afsluiters, afdichtingsringen en kogelkranen.
2.3.
Begin januari 2023 zijn partijen met elkaar in contact gekomen over reparatiewerkzaamheden die aan het schip moesten worden verricht. In dat kader heeft Nave Maris een rapport van Survival Systems International (bijlage 2 bij het beslagrekest) aan Justkar ter hand gesteld. Op 13 januari 2023 zijn medewerkers van Justkar aan boord van het schip gegaan om één en ander te bekijken. Het schip was toen geladen. Justkar heeft vervolgens op 17 januari 2023 een offerte afgegeven voor een totaalbedrag van € 85.886,10. Op de offerte staat verder - onder meer - dat “
Prices are based on 5 days work, prices may change after calculation”. In de begeleidende e-mail bij de offerte staat “
Please find attached quote for complete job, on pre-calculation”.
2.4.
Nave Maris is akkoord gegaan met de offerte van Justkar. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat Nave Maris voor de start van de werkzaamheden een aanbetaling van € 40.000,00 aan Justkar zou voldoen. Justkar heeft daarvoor een pro-formafactuur aan Nave Maris gestuurd en Nave Maris heeft die factuur voldaan. Partijen hebben verder afgesproken dat “afterwards” een factuur (voor het restant, aanvulling voorzieningenrechter) wordt gestuurd en dat die factuur binnen veertien dagen moet worden betaald.
2.5.
De werkzaamheden van Justkar aan het schip zijn op 20 januari 2023 aangevangen. De bemanning van het schip heeft, onder leiding van superintendent [naam01] (‘ [naam01] ’), waar mogelijk bij de werkzaamheden geassisteerd. [naam01] en de directeur van Justkar, [naam02] (‘ [naam02] ’), hebben gedurende de werkzaamheden contact via e-mail enWhatsApp, waarbij [naam01] dagelijks een update van de werkzaamheden heeft gegeven.
2.6.
Op 21 of 22 januari 2023 heeft [naam01] met een medewerker van Justkar afgesproken dat Justkar voor 24 rollers en vier haken (voor de ophanging van de reddingsboot) in totaal een bedrag van € 44.000,00 in rekening zou brengen bovenop de offerte van Justkar.
2.7.
Bij e-mail van 27 januari 2023 (om 10:10 uur) heeft Justkar - voor zover van belang - het volgende aan Nave Maris bericht:

(…) Regarding the costs, I will attach a file with all the costs calculated up to tomorrow (Friday), excluding price for the repair of the hydraulic crane. As this job was bigger than expected, we have to take a couple of days extra to finalize everything. Please note we expect to finish around Saturday hopefully, if all goes well. (…)”.
In de bij deze e-mail gevoegde offerte, die op 26 januari 2023 is gedateerd, staat voor de werkzaamheden en kosten tot en met vrijdag 27 januari 2023 een totaalbedrag van € 210.039,60 vermeld. Bij de e-mail is ook een pro-formafactuur voor een bedrag van € 126.023,76 (met als omschrijving ‘60% payment’) gevoegd.
2.8.
[naam02] heeft op 27 januari 2023 (om 13:13 uur) via WhatsApp aan [naam01] geschreven “
You know better we stop” en “
Cost to much money for us”. [naam01] heeft hierop gereageerd met “
No amil please we must completed”. Justkar heeft haar werkzaamheden hierna voortgezet.
2.9.
Op 29 januari 2023 heeft [naam01] via WhatsApp aan [naam02] geschreven “
please tell your people to work and completed steel job and layboat davits Leadder port side please” en “
Yes I know am asking generally to push to completed thanks”.
2.10.
Op 30 januari 2023 heeft Justkar per e-mail aan Nave Maris bericht dat de totale kosten voor de werkzaamheden zijn opgelopen tot € 288.810,90. Partijen hebben hier per e-mail over gesproken. Op 31 januari 2023 heeft [naam01] per e-mail aan Justkar bericht “
good day please try to closed all jobs and we be discus later”.
2.11.
Justkar heeft haar werkzaamheden aan het schip op 31 januari 2023 gestaakt.
2.12.
Op 3 februari 2023 heeft Justkar conservatoir beslag op het schip laten leggen voor een totaalbedrag van € 323.454,00, bestaande uit € 248.810,90 aan hoofdsom (€ 288.810,90 minus de al betaalde € 40.000,00), vermeerderd met de wettelijke handelsrente en kosten (30%, zijnde € 74.643,30).
2.13.
Op 3 februari 2023 is namens Nave Maris [naam03] (‘ [naam03] ’) van Interprogetti Engineering & Consulting aan boord van het schip geweest. [naam03] heeft de door Justkar aan het schip verrichte werkzaamheden geïnspecteerd en een rapport opgemaakt. In dat rapport staat - voor zover van belang - dat [naam03] van mening is dat gelet op de daadwerkelijke werkzaamheden die van Justkar werden verwacht en de rollers en de haken die extra zijn overeengekomen een bedrag van € 60.000,00 bovenop de oorspronkelijke tussen partijen overeengekomen prijs “
fair and reasonable” is.

3..Het geschil

3.1.
Nave Maris vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primairhet beslag op het schip op te heffen en
subsidiairJustkar te bevelen het beslag op het schip op te heffen tegen betaling van het bedrag van € 70.000,00 althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag - of tegen deugdelijke zekerheid tot dit bedrag plus 30%, binnen drie uur na ontvangst van voornoemde betaling of zekerheid, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Justkar met de naleving van dit bevel in gebreke blijft, met veroordeling van Justkar in de proceskosten.
3.2.
Nave Maris legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De vordering van Justkar is niet opeisbaar. Het restant van het door Nave Maris aan Justkar verschuldigde bedrag zou veertien dagen na voltooiing van de werkzaamheden worden betaald. Een grondslag voor de pro-forma factuur van € 126.023,76 ontbreekt. Voor de rest van de vordering die Justkar op Nave Maris stelt te hebben, is nog geen factuur gestuurd. Nave Maris stelt verder dat de vordering van Justkar summierlijk ondeugdelijk is. De offerte bevat een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 BW en Justkar heeft niet tijdig gewaarschuwd voor de verhoogde kosten. De vordering van Justkar kan niet meer bedragen dan € 98.474,71. Daar komt nog bij dat Justkar de werkzaamheden niet heeft voltooid en dat Nave Maris een derde heeft moeten inschakelen om de werkzaamheden af te maken. De belangenafweging, tot slot, moet in het voordeel van Nave Maris uitvallen.
3.3.
Justkar voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van Nave Maris, met veroordeling - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - van Nave Maris in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna - voor zover dat voor de beoordeling van belang is - ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering (artikel 705 Rv).
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
Dit geschil heeft een internationaal karakter, aangezien Nave Maris en Justkar respectievelijk in Kroatië en Nederland zijn gevestigd en het schip in Rotterdam ligt. Vanwege dit internationale karakter onderzoekt de voorzieningenrechter ambtshalve welk recht van toepassing is en of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
4.3.
Nave Maris legt aan haar vorderingen ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen. Daar vanuit gaande wordt de tussen partijen gesloten overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft (artikel 4 lid 2 Rome I-Vo). De “kenmerkende prestatie van de overeenkomst” betreft het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden aan het schip. Die werkzaamheden zijn door Justkar verricht en Justkar heeft haar gewone verblijfplaats in Rotterdam. Het Nederlands recht is daarom van toepassing.
4.4.
Op grond van artikel 10:3 BW is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing. Artikel 705 lid 1 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter die het verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende kan opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. Dit leidt ertoe dat de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de Rotterdamse voorzieningenrechter, bevoegd is om van de opheffingsvordering van Nave Maris kennis te nemen.
Toetsingskader
4.5.
Artikel 705 Rv bepaalt dat een beslag onder meer moet worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter moet echter beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet plaatsvinden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
Opeisbaarheid van de vordering
4.6.
Nave Maris stelt in de eerste plaats dat de vordering van Justkar nog niet opeisbaar is, omdat is afgesproken dat het restantbedrag veertien dagen na voltooiing van de werkzaamheden door Nave Maris aan Justkar zou moeten worden betaald. Volgens Nave Maris mocht Justkar gelet hierop op 3 februari 2023 geen beslag op het schip leggen.
4.7.
Hoewel voorshands uit de tussen partijen gevoerde correspondentie lijkt te volgen dat inderdaad is overeengekomen dat Nave Maris het restantbedrag pas uiterlijk veertien dagen na voltooiing van de werkzaamheden aan Justkar moest betalen en dat de vordering van Justkar daarom op zijn vroegst op 14 februari 2023 (veertien dagen na het staken van de werkzaamheden door Justkar op 31 januari 2023) opeisbaar zou zijn, kan dit niet tot de conclusie leiden dat Justkar nog geen beslag op het schip mocht leggen.
4.8.
Voor de geldigheid van een conservatoir beslag is niet vereist dat op het moment dat het beslag wordt gelegd de vordering die aan het beslag ten grondslag ligt al opeisbaar is. Op het moment dat het conservatoire beslag wordt gelegd, moet met enige mate van waarschijnlijkheid kunnen worden aangenomen dat het beslag ooit zal overgaan in de executoriale fase. Op grond daarvan kan van de beslaglegger worden gevergd dat zij summierlijk aannemelijk maakt dat voldoende aanleiding bestaat om al vóór het opeisbaar worden van de vordering beslag te leggen, in het bijzonder doordat zich één van de in artikel 6:80 lid 1 BW bedoelde gevallen voordoet. Artikel 6:80 lid 1 BW bepaalt - onder meer - dat de gevolgen van niet-nakoming al intreden voordat de vordering opeisbaar is in het geval dat de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten. Uit de stellingname van Nave Maris bij e-mail van 30 januari 2023 dat zij vasthoudt aan de oorspronkelijke offerte van € 85.886,10 (productie 7 bij het beslagrekest, dat als productie N-1 door Nave Maris is overgelegd), mocht Justkar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter afleiden dat Nave Maris de vordering van Justkar niet (volledig) zou betalen en dat Nave Maris daarin dus tekort zou schieten. Justkar heeft hiermee summierlijk aannemelijk gemaakt dat voldoende aanleiding bestond om al vóór het opeisbaar worden van haar vordering beslag te leggen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het beslag op deze grond op te heffen.
Deugdelijkheid van de vordering
4.9.
Nave Maris stelt verder dat de vordering van Justkar summierlijk ondeugdelijk is, omdat sprake zou zijn van een richtprijs als bedoeld in artikel 7:752 lid 2 BW en Justkar Nave Maris niet tijdig voor de waarschijnlijkheid van een overschrijding van de richtprijs met meer dan 10% heeft gewaarschuwd.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat naar haar voorlopig oordeel de door Justkar is haar offerte (quotation) van 17 januari 2023 gegeven prijsopgave niet het karakter heeft van een richtprijs, zoals door Nave Maris wordt voorgestaan. In deze offerte staat immers “
Prices are based on 5 days work, prices may change after calculation”. In de begeleidende e-mail bij die offerte staat bovendien “
Please find attached quote for complete job, on pre-calculation”. Justkar heeft dus duidelijke voorbehouden gemaakt bij de door haar geoffreerde prijs. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat de offerte, anders dan Nave Maris aanvankelijk stelde, betrekking heeft op reparatie van (1) de reddingsboot, (2) de hydraulische kraan en (3) de
gangway supports, en niet op het lassen van de steunen/frames in ruim 1 van het schip. Voor deze drie reparaties zijn vaste bedragen geoffreerd (in totaal € 32.000,00), gereedschapskosten per dag, vijf dagen man power (6 men 10 hours), transportkosten (
per hour,
per carén
per km) en
berthing costs(waaronder loods, sleepboot,
agency feeen kraan- en kadekosten). Gelet op deze tekst en inhoud van de offerte moest Nave Maris begrijpen dat het door Justkar geoffreerde bedrag slechts een inschatting/indicatie was en dat gedurende de werkzaamheden zou kunnen blijken dat de kosten voor het uitvoeren van de werkzaamheden (veel) hoger zouden uitvallen.
4.11.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken. De vordering komt voort uit de overeenkomst tussen Nave Maris en Justkar met betrekking tot de reparatiewerkzaamheden aan het schip. Vast staat dat die werkzaamheden zijn verricht. De vordering is dus geenszins illusoir.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat Justkar in de periode van 20 januari 2023 tot en met 31 januari 2023 werkzaamheden aan het schip heeft verricht, dat die werkzaamheden meer inhielden dan wat er op de oorspronkelijke offerte van Justkar stond vermeld en dat Justkar voor die werkzaamheden moet worden betaald. Tussen partijen is slechts in geschil op welk bedrag Justkar aanspraak kan maken. Daarvoor is nader feitenonderzoek noodzakelijk. De onderhavige kortgedingprocedure leent zich niet voor dat onderzoek. De voorzieningenrechter kan het precieze bedrag dus niet vaststellen. In de bodemprocedure zal daarom moeten worden uitgezocht (1) of de prijsverschillen voor wat betreft de
life boat, de
load testen de
gangway supports repairtussen de oorspronkelijke offerte en de laatste offerte gerechtvaardigd zijn, (2) of daadwerkelijk het door Justkar in rekening gebrachte aantal manuren aan het schip is gewerkt en (3) voor wiens rekening de vertraging in de werkzaamheden ten gevolge van de weersomstandigheden, het gebrek aan 380V stroom en de extra verhaalskosten (onder meer vanwege de geluidsoverlast) moet komen. De voorzieningenrechter stelt vast dat Justkar Nave Maris meermaals van de hogere kosten voor haar werkzaamheden op de hoogte heeft gesteld en dat [naam01] naar aanleiding daarvan steeds heeft verzocht om de werkzaamheden te continueren (zie hiervoor in 2.8., 2.9. en 2.10.). Partijen zijn op 21 of 22 januari 2023 aanvullende werkzaamheden voor een bedrag van € 44.000,00 overeengekomen. Daarnaast is - zoals in 4.10 overwogen - in de oorspronkelijke offerte van Justkar geen bedrag voor het lassen van de stalen frames in ruim 1 opgenomen, terwijl tussen partijen wel is overeengekomen dat Justkar die werkzaamheden zou uitvoeren. Verder blijkt uit het rapport van Survival Systems International dat het
equipmentin
extremely poor conditionwas. Ook uit de overige door partijen overgelegde foto’s volgt dat het één en ander aan het schip moest gebeuren. Justkar heeft onbetwist gesteld dat de
gangway supportsniet konden worden gerepareerd maar (van de klasse) moesten worden vervangen en dat de afdichtingen van de hydraulische kraan niet op locatie konden worden vervangen en de trommel van de kraan naar de werkplaats van Justkar is gebracht. Tot slot heeft Justkar gemotiveerd betwist dat haar medewerkers het schip voorafgaand aan de werkzaamheden uitgebreid konden inspecteren en dat de volle omvang van de werkzaamheden dus al vóór het uitbrengen van de oorspronkelijke offerte bij haar bekend zou zijn geweest. Dit alles in overweging nemende heeft Nave Maris niet aannemelijk gemaakt dat de door Justkar gepretendeerde vordering summierlijk ondeugdelijk is.
4.13.
Het door Nave Maris overgelegde rapport van [naam03] doet aan het voormelde oordeel niet af. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Justkar de uitkomst van dit rapport immers gemotiveerd weersproken, op de gronden dat (1) Justkar niet aanwezig is geweest bij de inspectie van [naam03] , (2) niet valt te controleren wat Nave Maris al dan niet tegen [naam03] heeft gezegd, (3) aan boord van het schip niet is te zien hoeveel werk er is gedaan of hoeveel wachttijd er is geweest en (4) [naam03] de vastzittende drum van de hydraulische kraan niet heeft kunnen zien omdat die op dat moment in de werkplaats van Justkar lag.
4.14.
De beoordeling van wat met betrekking tot de (on)deugdelijkheid van de vordering door beide partijen naar voren is gebracht en de vraag of het beslag moet worden opgeheven kan, zoals hiervoor in 4.5. is overwogen, niet plaatsvinden los van de afweging van de wederzijdse belangen. Beoordeeld moet dus worden of het belang van Nave Maris bij opheffing van het beslag zwaarder moet wegen dan het belang van Justkar bij handhaving daarvan. De voorzieningenrechter merkt daartoe het volgende op. Nave Maris heeft gesteld dat zij niet de cashflow heeft om de volledige vordering van Justkar te voldoen, dat zij ook niet bij machte is om alternatieve zekerheid te stellen en dat de situatie bij gebrek aan inkomsten - omdat Nave Maris nu geen inkomsten kan genereren met het schip - uitzichtloos is. Zoals hiervoor in 4.5. al is overwogen, strekt een conservatoir beslag er naar zijn aard echter toe om te waarborgen dat - zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen - verhaal mogelijk zal zijn. Zonder conservatoir beslag zal het schip, dat eigendom is van een Kroatische rechtspersoon en dat vaart onder de vlag van Antigua en Barbuda, wegvaren en dan is het nog maar de vraag of Justkar haar vordering op Nave Maris ooit nog (op het schip) zal kunnen verhalen. Daarbij speelt ook mee dat Nave Maris heeft gesteld dat zij onvoldoende cashflow heeft om de volledig vordering van Justkar te voldoen of daar zekerheid voor te stellen. Het belang van Justkar om het beslag op het schip te handhaven, wordt daardoor alleen maar groter. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van Justkar bij de handhaving van het beslag zwaarder weegt dat het belang van Nave Maris bij opheffing daarvan. De primaire vordering om het beslag op te heffen wordt daarom afgewezen.
4.15.
De voorzieningenrechter zal Justkar, zoals subsidiair is gevorderd, wel bevelen om het beslag op het schip op te heffen tegen betaling van het bedrag van € 248.810,90 of tegen deugdelijke zekerheid tot dit bedrag plus 30%, binnen drie uur na ontvangst van de voornoemde betaling of zekerheid. Voor herbegroting van de vordering van Justkar bestaat op grond van wat hiervoor in 4.12. is overwogen geen aanleiding. De door Nave Maris gevorderde dwangsom wordt gematigd tot een bedrag van € 10.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat Justkar met de naleving van het bevel in gebreke zou blijven en gemaximeerd op een bedrag van € 250.000,00.
4.16.
Nave Maris wordt als de in het ongelijk gesteld partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Justkar worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
697,00
Totaal € 1.373,00.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de primaire vordering af;
5.2.
beveelt Justkar om het beslag op het schip op te heffen tegen betaling van het bedrag van € 248.810,90 of tegen deugdelijke zekerheid tot dit bedrag plus 30%, binnen drie uur na ontvangst van de voornoemde betaling of zekerheid, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat Justkar met de naleving van dit bevel in gebreke blijft, met dien verstande dat Justkar maximaal € 250.000,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3.
veroordeelt Nave Maris in de proceskosten, aan de zijde van Justkar tot op heden begroot op € 1.373,00;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.
3349/1573