ECLI:NL:RBROT:2023:9622
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van achtergehouden informatie en niet verwijtbare schending van de inspanningsplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De bewindvoerder had op 22 mei 2023 de rechter-commissaris verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, wat op 25 mei 2023 werd goedgekeurd. Tijdens de zitting op 25 augustus 2023 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de schuldenares, haar advocaat en de bewindvoerder. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Faillissementswet, specifiek artikel 350 lid 3 onder f en c.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de schuldenares bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling relevante informatie over haar psychische problemen en verslavingsproblematiek heeft achtergehouden. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als deze informatie bekend was geweest, dit niet noodzakelijkerwijs tot afwijzing van het toelatingsverzoek had geleid. De schuldenares had destijds werk en de intentie om dit uit te breiden, en er is geen bewijs dat zij doelbewust informatie heeft achtergehouden.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de schuldenares gedurende de schuldsaneringsregeling haar inspanningsplicht niet op een verwijtbare wijze heeft geschonden. Hoewel zij in de eerste anderhalf jaar wel heeft gewerkt, heeft zij daarna niet gesolliciteerd. De rechtbank oordeelt dat de tekortkomingen in haar inspanningsverplichting niet verwijtbaar zijn, gezien de combinatie van sociaal-maatschappelijke, psychische en medische problemen die haar belastbaarheid beïnvloeden. De rechtbank wijst het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af.