ECLI:NL:RBROT:2023:9623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
FT EA 23/759 / FT EA 23/760 / FT EA 23/761/ FT EA 23/762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurbetalingen

In deze zaak hebben verzoeksters op 2 augustus 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te verkrijgen. De rechtbank heeft op 11 september 2023 een zitting gehouden, waarbij de verzoeksters en hun advocaat, mr. A.F.I. Derby, aanwezig waren. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. S.F. Dik, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat verzoeksters niet tijdig aan hun huurverplichtingen voldoen en dat er geen sprake is van goede trouw in hun schuldenproblematiek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, aangezien verzoeksters een ontruimingsvonnis van 26 mei 2023 hebben ontvangen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeksters zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden. De rechtbank heeft tevens bepaald dat verzoeksters niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat zij in de toekomst een nieuw verzoek kunnen indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] – [nummer02] en
[nummer03] – [nummer04]
uitspraakdatum: 18 september 2023
[verzoekster01] en [verzoekster02],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeksters.

1.De procedure

Verzoeksters hebben op 2 augustus 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 september 2023.
Ter zitting van 11 september 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeksters;
  • mr. A.F.I. Derby, advocaat van verzoekster mw. [verzoekster01] (advocaat);
  • [naam01] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (schuldhulpverlening);
  • [naam02] , werkzaam bij Wijkteam Schiebroek (Wijkteam);
  • [naam03] en [naam04] , beiden werkzaam bij Stichting Havensteder, verweerster;
  • mr. S.F. Dik, advocaat van verweerster.
Mr. Dik heeft voorafgaand aan de zitting, op 8 september 2023, een verweerschrift toegezonden aan de rechtbank.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 mei 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeksters ten uitvoer te leggen.
Verzoeksters staan beiden op de huurovereenkomst en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de maandelijkse huur. Mevrouw [verzoekster01] ontvangt een Ziektewetuitkering van € 1.590,66 per maand. Mevrouw [verzoekster02] heeft een inkomen van € 2.130,34 per maand uit arbeid. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de inwonende partner van mevrouw [verzoekster02] een kostgeld bijdrage van € 369,60 betaald aan verzoeksters. Het inkomen van verzoeksters gezamenlijk bedraagt € 4.090,60.
De maandelijkse huur bedraagt, met 15 procent korting zoals bepaald door de kantonrechter in het vonnis van 26 mei 2023, € 921,49 exclusief en € 946,19 inclusief. De korting ziet op een gebrek aan de woning. Zolang dit gebrek bestaat, blijft het kortingstarief gelden. Wanneer het gebrek verholpen is, geldt het volledige tarief van € 1.108,81 inclusief. Ter zitting hebben verzoeksters de stelling van verweerster dat het gebrek is verholpen betwist. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard vertrouwen te hebben dat verzoeksters voldoende inkomsten ontvangen om dit bedrag te voldoen en daaraan toegevoegd dat zij in het budgetplan rekening heeft gehouden met het volledige huurbedrag van € 1.108,81. Uit het dossier blijkt dat mevrouw [verzoekster01] zich op 26 juni 2023 heeft aangemeld bij schuldhulpverlening en mevrouw [verzoekster02] op 12 juli 2023. Voorts heeft schuldhulpverlening verklaard dat voor beide verzoeksters de schulddienstverlening is opgestart en dat budgetbeheer spoedig zal beginnen.
Ter zitting hebben verzoeksters een betalingsbewijs laten zien waaruit blijkt dat op 11 september 2023 een bedrag van € 911,02 is betaald. Voorts bleek ter zitting dat verzoeksters uitgingen van een incorrect bedrag, omdat de korting foutief is berekend. Hieruit volgt dat voor de maand september nog een restant overgemaakt dient te worden van € 35,17 (berekening: kortingstarief inclusief € 946,19 – betaald deel € 911,02 = restant € 35,17).

3.Het verweer

Verweerster heeft de rechtbank verzocht het verzoek af te wijzen. De lopende huurverplichting wordt door verzoekster niet voldoende en niet tijdig voldaan. Hieruit blijkt dat thans geen sprake is van stabiel betaalgedrag.
Daarnaast stelt verweerster dat bij de kantonrechter steeds is gesteld dat geen sprake is van betalingsonmacht, maar van opschorting vanwege het gestelde gebrek aan de woning, waardoor het geld wel gereserveerd zou moeten zijn. Nu dit niet zo blijkt te zijn, zijn verzoeksters niet te goede trouw over het ontstaan van hun schulden en zullen zij niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Uit de toelichting op artikel 287b Fw (Handelingen I 30-959 d.d. 22-05-2007) volgt volgens verweerster dat de rechter de goede trouw toets mag gebruiken bij een verzoek om een voorlopige voorziening. Daarnaast blijkt volgens verweerster een gebrek aan motivatie bij verzoekters, nu zij zich pas onlangs hebben aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam. Verweerster geeft aan geen vertrouwen te hebben dat verzoeksters voldoende financieel stabiel zijn om de lopende huur te kunnen voldoen, gezien voornoemde en omdat de huur van de maand september 2023 ten tijde van indiening van het verweerschrift nog niet was voldaan, wat betekent dat deze huur niet op tijd is betaald. Verweerster stelt dat de lekkage gerepareerd gemeld is door de aannemer, waardoor het volledige huurbedrag betaald dient te worden. Daarnaast stelt zij dat het verzoek te summier is en dat haar geduld op is, omdat verzoeksters al twee jaar de huur niet correct betalen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeksters een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 mei 2023 tot ontruiming van hun woonruimte en een kopie van het exploot van 18 juli 2023 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 7 augustus 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeksters, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeksters enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeksters bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeksters kan worden doorlopen. Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 mei 2023 ten uitvoer kan leggen. Bij deze belangenafweging acht de rechtbank de vraag of sprake is geweest van daadwerkelijke opschorting van de huurbetalingen vanwege het gebrek aan de woning of toch betalingsonmacht en het daarmee niet te goeder trouw zijn van verzoeksters bij het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, niet van belang. De beantwoording van die vraag zal aan de orde komen bij een eventuele inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Voor de beoordeling nu is van belang dat sprake is van een huurachterstand en dat de kantonrechter om die reden tot ontbinding van de huurovereenkomst heeft besloten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeksters stellen een gezamenlijk inkomen te hebben van € 4.090,60. Verzoeksters hebben dit inkomen weliswaar niet nader onderbouwd met stukken, maar aangezien schuldhulpverlening reeds een budgetplan heeft opgesteld, vertrouwt de rechtbank op het onderzoek van schuldhulpverlening hiernaar en op hetgeen hierover besproken is ter zitting. Het inkomen van € 4.090,60 per maand is voldoende om de huur van € 946,19 inclusief per maand te voldoen zolang het gebrek niet is verholpen en € 1.108,81 inclusief per maand te voldoen, zodra dit wel het geval is. Dat dit voldoende is blijkt ook uit de verklaring ter zitting van schuldhulpverlening over het budgetplan, waarin rekening is gehouden met de volledige huur. Het spoedig op te starten budgetbeheer van verzoeksters vormt een waarborg dat de maandelijkse huur correct en tijdig voldaan zal worden.
Voor de hoogte van de te betalen huur per maand sluit de rechtbank aan bij het vonnis van de kantonrechter van 26 mei 2023, waarin is bepaald dat zolang het gebrek niet is hersteld de overeengekomen huurprijs met 15 procent wordt verlaagd. Nu ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de vraag of het gebrek inmiddels is hersteld en het oordeel daarover niet aan de rechtbank is in deze procedure, moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat de korting nog van toepassing is. Tijdens de zitting is gebleken dat de huur voor de maand september – met inachtneming van deze korting – voor het grootste gedeelte is betaald. Verzoeksters bleken niet het juiste bedrag berekend te hebben, waardoor nog een restant van € 35,17 overgemaakt dient te worden voor het einde van deze maand. Naar het oordeel van de rechtbank staat deze omissie, niet in de weg aan toewijzing van het verzoek.
Ook het standpunt van verweerster dat verzoeksters onvoldoende gemotiveerd zijn om aan hun schuldenproblematiek te werken, omdat ze pas kortgeleden hulp hebben gezocht bij schuldhulpverlening, staat volgens de rechtbank niet in de weg aan toewijzing van het verzoek. Ter zitting is gebleken dat de schulddienstverlening is opgestart. Daaruit blijkt dat verzoeksters gemotiveerd aan hun schuldenproblematiek werken.
Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeksters zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoeksters gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoeksters te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 mei 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeksters gelegen aan de [adres01] , [postcode01] te [woonplaats01] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt het maandbedrag gedurende de voorziening op € 946,19 inclusief (kortingstarief), totdat is gebleken dat het gebrek is verholpen;
- bepaalt het maandbedrag zodra het gebrek is verholpen op € 1.108,81;
- bepaalt dat voor de maand september 2023 het restant van € 35,17 voor het einde van deze maand betaalt dient te worden;
- bepaalt dat de schuldhulpverlener die namens verzoeksters de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeksters niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van L.M. Heinis, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 september 2023.