ECLI:NL:RBROT:2023:9669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 23/6393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster zonder vaste woon- of verblijfplaats. Verzoekster, die in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning, had een aanvraag om maatschappelijke opvang ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat verzoekster niet aan de voorwaarden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voldeed, omdat zij niet onder de doelgroep viel. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 29 september 2023 werd duidelijk dat verzoekster al geruime tijd in Nederland verbleef en afhankelijk was van derden voor onderdak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet vooruit kon lopen op een eventuele intrekking van de verblijfsvergunning door de IND, en dat de motivering van de afwijzing niet in stand kon blijven. Echter, de gemachtigde van het college gaf aan dat in bezwaar andere gronden voor de afwijzing zouden worden aangevoerd, zoals zelfredzaamheid van verzoekster.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, omdat verzoekster al een jaar in Nederland verbleef en geen onderbouwing had gegeven voor haar huidige aanvraag om maatschappelijke opvang. Het verzoek werd afgewezen, wat betekent dat het college niet verplicht was om verzoekster opvang te bieden tijdens de bezwaarprocedure. Verzoekster kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6393

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster], zonder vaste woon- of verblijfplaats, verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, het college
(gemachtigde: mr. J.M. Tang).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 22 september 2023 heeft het college verzoeksters aanvraag om maatschappelijk opvang afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster en haar gemachtigde, de gemachtigde van het college en de tolk [naam 1].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij is gehuwd met [naam 2] (de echtgenoot). Verzoekster is met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf Nederland ingereisd. Aan verzoekster is een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’ verleend.
2.2.
Bij meldingsformulier van 11 augustus (de voorzieningenrechter begrijpt) 2022 heeft de echtgenoot bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) kenbaar gemaakt dat zijn relatie met verzoekster was verbroken. Verzoekster verklaart dat haar echtgenoot haar in juli 2022 heeft meegenomen naar Marokko en aldaar heeft achtergelaten, waarna zij nog dezelfde maand zelfstandig is teruggekeerd naar Nederland. Verder verklaart verzoekster dat zij sindsdien een zwervend bestaan leidt en overnacht bij mensen die zij via de moskee ontmoet.
2.3.
Verzoekster heeft zich op 22 september 2023 in Rotterdam gemeld voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft verzoeksters aanvraag om maatschappelijk opvang afgewezen, omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Het college vermeldt in het besluit dat verzoekster niet onder de doelgroep van de Wmo 2015 valt. De verblijfsvergunning van verzoekster kan mogelijk worden ingetrokken door de IND. Verzoekster is het niet eens met dit besluit en wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat er aan haar opvang wordt verleend.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
3.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.2.
De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wmo 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018, Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2018, de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), en het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij van oordeel is dat er kanttekeningen zijn te plaatsen bij het spoedeisend belang. Verzoekster heeft weliswaar geen vast adres waar zij kan verblijven en is afhankelijk van derden die haar een slaapplek bieden. Zij verblijft echter al ruim een jaar in Nederland en heeft tot op heden op deze wijze in onderdak kunnen voorzien. Onduidelijk is waarom zij nu pas een aanvraag om maatschappelijke opvang heeft ingediend. Dat verzoekster niet meer kan verblijven bij de contacten waar zij eerder heeft verbleven, is niet onderbouwd. De voorzieningenrechter zal echter gelet op het navolgende hier niet nader op ingaan.
3.4.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster thans nog in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning. Zij heeft daarmee rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vw 2000. In de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 (kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 3), is vermeld dat een vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 als ingezetene aan te merken is. Dat betekent dus dat verzoekster nog steeds kan worden aangemerkt als ingezetene in de zin van de Wmo 2015. Het college heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de verblijfsvergunning van verzoekster en kan in het kader van deze Wmo-procedure niet vooruitlopen op een eventuele intrekking van de verblijfsvergunning door de IND (namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid). De motivering van het besluit kan, zoals het college ter zitting heeft erkend, dan ook niet in stand blijven. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college echter verklaard dat in bezwaar andere gronden aan de afwijzing ten grondslag zullen worden gelegd, te weten dat verzoekster zelfredzaam is en dat de opvangvraag aan haar te verwijten is omdat zij (onvoorbereid) naar Nederland is afgereisd. Deze afwijzingsgronden liggen strikt genomen thans nog niet aan de voorzieningenrechter ter beoordeling voor, maar gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding om te oordelen dat het college de motivering van de afwijzing in bezwaar niet in deze zin zal kunnen wijzigen. Er is daarom onvoldoende aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college niet gehouden is om aan verzoekster maatschappelijke opvang te verlenen tijdens de bezwaarprocedure. Verzoekster krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, wordt onder
Opvangbegrepen: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder c, komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit: opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolgd van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Rotterdam 2018
Op grond van artikel 1.2, eerste lid, heeft deze verordening betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Rotterdam.
Op grond van artikel 3.2.2, tweede lid, aanhef en onder b, kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college bij de cliënt de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om:
b. de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van een cliënt met psychische of psychosociale problemen of die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Vreemdelingenwet 2000
Op grond van artikel 8, aanhef en onder a, heeft de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14.
Op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
Op grond van artikel 19 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel e, wordt verleend.
Vreemdelingenbesluit 2000
Op grond van artikel 3.90, eerste lid, wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid niet ingetrokken op de enkele grond dat de samenwoning tijdelijk is verbroken, indien de vreemdeling de persoon bij wie verblijf is toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten.