ECLI:NL:RBROT:2023:9728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
10/162547-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Rotterdam

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 29 juni 2022 in Rotterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer01], meermalen gestoken met een mes, wat resulteerde in verwondingen aan het gezicht, de schouder en de borst van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk dodelijk letsel heeft willen toebrengen, ondanks het feit dat het letsel niet tot de dood heeft geleid. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met verminderde toerekeningsvatbaarheid door psychische problemen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden en ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien het risico op herhaling en de noodzaak van behandeling voor haar psychische aandoeningen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/162547-22
Datum uitspraak: 18 oktober 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] (Colombia) op [geboortedatum01] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de:
Penitentiaire Inrichting [naam PI01] , locatie [locatie01] ,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden. Uit de letselverklaring van de arts van de spoedeisende hulp, [naam arts01] , blijkt duidelijk dat sprake is van snijverwondingen en niet van (diepe) steekverwondingen. Een snijwond is niet hetzelfde als een steekwond en kan onmogelijk leiden tot de dood. Het tweetal snijverwondingen op schouder en para sternaal (naast het borstbeen), kunnen bovendien niet dodelijk zijn, omdat daar geen vitale organen zitten. Het hart bevindt zich niet naast het borstbeen.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 29 juni 2022 in Rotterdam een incident heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte aangeefster heeft geraakt met een (deel van een) mes en dat de aangeefster hierdoor letsel heeft opgelopen aan haar gezicht, schouder en borst.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit feit is van belang of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangeefster, die op verschillende punten wordt ondersteund door informatie uit het dossier. Uit de verklaring van aangeefster volgt dat de verdachte meermalen op haar in heeft gestoken met een mes en dat zij hierbij is geraakt. Ter plaatse treffen de verbalisanten de aangeefster bebloed aan met verwondingen in haar gezicht, op haar schouder en in haar borst. Uit de medische gegevens van de aangeefster blijkt dat zij steek- dan wel snijverwondingen had in haar gezicht, op haar schouder en naast haar borstbeen. De verdachte verklaart zelf dat zij aangeefster met haar hand waar zij (een deel van) een mes in had meermalen heeft geslagen en heeft geraakt in haar gezicht en op haar schouder. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt dit de stekende beweging die door aangeefster is omschreven.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met haar handelen dodelijk letsel bij aangeefster toe had kunnen brengen en dat haar opzet hier bovendien op was gericht. Dat het toegebrachte letsel niet daadwerkelijk tot de dood heeft geleid doet daar niet aan af. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht, de hals en de borststreek kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn. De verdachte had door het maken van stekende bewegingen met een mes in de richting van deze lichaamsdelen – waarbij aangeefster ook daadwerkelijk geraakt is – gemakkelijk vitale delen kunnen raken, zoals het hart, de longen, (hals)slagaders of achter de ogen gelegen hersendelen. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht geweest op – en geschikt tot – het toebrengen van dodelijk letsel bij aangeefster, dat dit opzettelijk is geweest. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde poging tot doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij
op 29 juni 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven, meermalen,
met een mes, die [slachtoffer01]
in de borst en in het gezicht heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in
cursiefverbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
Betoogd is dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdachte heeft verklaard dat zij door de aangeefster is aangevallen met een mes. Er was dan ook sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Zij kon niet weglopen van de situatie omdat zij dan in haar rug gestoken zou worden. Zij heeft zich moeten verdedigen en heeft geprobeerd het mes te ontfutselen, waarbij een worsteling is ontstaan. Het letsel van aangeefster is ontstaan tijdens de worsteling. Ook de verdachte had letsel aan haar hand. De verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. In dit geval dient aannemelijk te worden dat het door de verdachte meermalen op de aangever insteken met een mes noodzakelijk en geboden was om zichzelf te verdedigen. Bij die afweging moeten de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit worden meegewogen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat zij door aangeefster met een mes werd aangevallen onvoldoende aannemelijk is geworden. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier.
De rechtbank overweegt hiertoe dat het de verdachte was die op 29 juni 2022 naar de woning van aangeefster is gegaan. Zij droeg hierbij donkere kleding en gedeeltelijke gezichtsbedekking (een mondkapje). Bovendien is de verdachte na het incident naar haar auto gelopen, met het mes nog in haar hand, en heeft zij in het voorbijgaan tegen één van de getuigen gezegd dat diegene zich er niet mee moest bemoeien. Eén en ander past naar het oordeel van de rechtbank niet bij de verklaring van de verdachte dat de aangeefster haar in haar tuin opwachtte met een mes, en dat de aangeefster haar onmiddellijk heeft aangevallen, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweer (dan wel noodweerexces) niet slagen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

In de Pro Justitia rapportage van 25 mei 2023, opgesteld door psycholoog [psycholoog01] en [psychiater01] , is onder andere opgenomen dat het voor mogelijk wordt gehouden dat de keuze- en handelingsvrijheid van de verdachte in enige, dan wel verminderde, maar zelfs ook volledige mate werd ingeperkt. De deskundigen hebben dit op zitting toegelicht. Uit de verklaringen van de verdachte, zowel bij de politie als tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 4 oktober 2023, blijkt dat de verdachte zich het incident op 29 juni 2022 kan herinneren en hierover kan verklaren. Voor de rechtbank zijn er op grond van het voorgaande onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de verdachte
volledigontoerekeningsvatbaar zou zijn. Wel is de rechtbank voor oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is echter wel strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid volledig uitsluiten. De rechtbank zal met de verminderde toerekeningsvatbaarheid rekening houden bij de strafoplegging.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en de maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij heeft meermalen stekende bewegingen gemaakt richting het gezicht, de hals en de borst van het slachtoffer en haar daarbij meermalen geraakt. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat dit het slachtoffer ernstig heeft aangegrepen, blijkt uit de door haar opgestelde schriftelijke slachtofferverklaring, waarin zij onder andere aangeeft nog steeds stress en angst te ervaren en binnenkort te zullen starten met een traumabehandeling.
Een feit als dit zorgt bovendien voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. Het geweldsfeit speelde zich op klaarlichte dag af, in een voortuin grenzend aan de openbare weg. Dat, blijkens het dossier, een aantal omwonenden ongewild geconfronteerd is met het gewelddadige handelen van de verdachte, maakt het feit naar het oordeel van de rechtbank des te ernstiger.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Er zijn over de verdachte verschillende rapporten opgemaakt. Voorafgaand aan de bespreking van deze rapporten merkt de rechtbank op dat de verdachte bij geen van de onderzoeken haar medewerking heeft verleend. Hierdoor hebben de rapporteurs op sommige punten slechts beperkt de vraagstellingen kunnen beantwoorden.
Psychiater [psychiater02] heeft naar aanleiding van een voorgeleidingsconsult een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 juli 2022. Dit rapport houdt onder meer in dat de verdachte een denkpatroon met Cluster B-kenmerken vertoont (impulsief,
manipulatief en externaliserend).
Psychiater [psychiater03] heeft naar aanleiding van een trajectconsult een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juli 2022. Dit rapport houdt onder meer in dat bij de verdachte een psychotische stoornis wordt vermoed en dat het gedrag als externalisatie en impulsiviteit (in ieder geval deels) met dit vermoedde psychotische beeld samenhangt.
In het kader van een Pro Justitia rapportage heeft psycholoog [psycholoog02] in een rapport over de verdachte van 12 september 2022 gerapporteerd over aanwijzingen dat bij de verdachte mogelijk sprake is van psychopathologie (psychotische stoornis) in combinatie met middelenproblematiek. Psychiater [psychiater04] omschrijft in een rapport over de verdachte van 18 oktober 2022 in het kader van dezelfde Pro Justitia rapportage onder andere dat er stevige aanwijzingen zijn voor pathologie waarbij ten minste sprake lijkt te zijn van psychotische overschrijdingen met waanachtige belevingen dan wel wanen en dat er daarnaast sprake is van verhoogde associaties. Dit zijn symptomen die volgens de psychiater kunnen passen bij een psychotische stoornis.
De verdachte is vervolgens onderzocht in het PBC. Psycholoog [psycholoog03] en psychiater [psychiater01] hebben een Pro Justitia rapportage over de verdachte opgemaakt, van 25 mei 2023. Deze rapportage houdt onder meer in dat er meerdere keren observaties zijn geweest van verward en gedecompenseerd gedrag. De indruk is dat dit de laatste jaren toeneemt en de teloorgang op maatschappelijk, relationeel en emotioneel vlak fors is. Gedragskundig wordt ingeschat dat het niet mogelijk is dat er geen psychopathologie speelt en dat er wel sprake moet zijn van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling, die hoogst waarschijnlijk, gezien de levensloop van de verdachte, ook bestond ten tijde van het ten laste gelegde. In psychodiagnostisch opzicht kunnen er – wegens gebrek aan eigenstandig psychologisch en psychiatrisch onderzoek – evenwel geen welomschreven psychische stoornissen worden vastgesteld. Gelet op het geïnvalideerde functioneren dat hoe dan ook de grenzen van normaalheid overschrijdt is het zeer aannemelijk dat de hoogstwaarschijnlijk aanwezige ziekelijke stoornis(sen) en/of gebrekkige ontwikkeling heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Het wordt voor mogelijk gehouden dat de keuze- en handelingsvrijheid in enige, dan wel verminderde, maar zelfs ook volledige mate werd ingeperkt.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Hoewel de deskundigen geen advies hebben kunnen geven aan de rechtbank omdat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, concluderen de rapporteurs dat het niet mogelijk is dat er
geenpsychopathologie speelt en dat er hoogstwaarschijnlijk sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling die zeer waarschijnlijk heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Ook concluderen zij dat het mogelijk is dat de keuze- en handelingsvrijheid van de verdachte op 29 juni 2022 in verminderde mate is ingeperkt. Nu deze conclusies worden gedragen door hun bevindingen en gelet op het gedrag en de houding van de verdachte die de rechtbank ter zitting heeft waargenomen, is de rechtbank van oordeel dat sprake moet zijn geweest van enige doorwerking van de problematiek in het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal het bewezen verklaarde feit daarom in verminderde mate toerekenen aan de verdachte.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden – zoals geëist door de officier van justitie – passend en geboden.
De rechtbank acht het onverantwoord dat de verdachte zonder behandeling zal terugkeren in de maatschappij. De rechtbank acht hierbij relevant dat er volgens de deskundigen sprake moet zijn van psychopathologie en dat zij het hoogstwaarschijnlijk achten dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling. Dit moet worden bezien in samenhang met het feit waarvoor zij nu wordt veroordeeld – dat gekenmerkt kan worden als een plotselinge uitspatting van geweld – en de kennelijke achteruitgang van het psychische toestandsbeeld van de verdachte. Daarnaast blijkt uit het dossier naar het oordeel van de rechtbank een zorgelijke ontwikkeling van het gedrag van de verdachte jegens haar familie. In het mutatierapport (registratienummer [registratienummer01] ) van 13 januari 2022 is opgenomen dat er een ruzie zou hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en haar moeder, waarbij de verdachte verbaal door het lint is gegaan. De moeder van de verdachte verklaart dat zij het idee heeft dat haar dochter psychisch niet in orde is en dat zij haar eerder heeft bedreigd met een keukenmes.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. Daarbij neemt de rechtbank de ernst en de aard van het bewezen verklaarde feit in aanmerking en de overweging dat er hoogstwaarschijnlijk sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling, dat de verdachte verward en gedecompenseerd gedrag vertoont en dat er zorgelijke ontwikkelingen zijn wat betreft haar gedrag jegens haar familie. Eén en ander maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van herhalingsgevaar. Tevens is de rechtbank van oordeel dat er geen minder ingrijpend alternatief denkbaar is waarmee het herhalingsgevaar naar een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Uit de hiervoor genoemde rapporten en de behandeling ter zitting blijkt voldoende dat een minder vergaande maatregel niet toereikend is. De verdachte heeft geen zelfinzicht en wenst geen behandeling of toezicht. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.
Aan de overige wettelijke eisen voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is eveneens voldaan. Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is
tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Grubben, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij
op of omstreeks 29 juni 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer01] Valancia
in de borst en/of in het gezicht heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.