ECLI:NL:RBROT:2023:990

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/6254, 22/6255, 23/403 en 23/404
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek tegen verleende omgevingsvergunning met betrekking tot bestemmingsplan en bedrijfsactiviteiten

Op 8 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het bouwen van 22 bedrijfsunits op het perceel aan de [straatnaam] 93B t/m 93Z te [plaats 1]. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden, maar verzoekers, bestaande uit bewoners van de nabijgelegen [straatnaam], hebben hiertegen beroep ingesteld. Zij stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat slechts één bedrijf op het perceel toestaat. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 30 januari 2023 en geconcludeerd dat de omgevingsvergunning inderdaad in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de formulering in het bestemmingsplan, die spreekt over 'het uitoefenen van een bedrijf' in enkelvoud, impliceert dat er slechts één bedrijf is toegestaan op het perceel. Dit oordeel is gebaseerd op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat bestemmingsplannen letterlijk moeten worden uitgelegd voor de rechtszekerheid.

De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en de bezwaarschriften tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Dit betekent dat de vergunning opnieuw beoordeeld moet worden door de gemeente, waarbij rekening gehouden moet worden met de argumenten van de verzoekers. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, maar de rechtbank heeft bepaald dat de gemeente de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 februari 2023 en er staat hoger beroep open tegen de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/6254 (beroep) en 22/6255 (vovo)
ROT 23/403 (beroep) en 23/404 (vovo)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] ,

tezamen met 26 andere bewoners van de [straatnaam] te [plaats 1] , verzoekers 1,
(gemachtigde: mr. Th. A.G. Vermeulen),

[naam verzoeker 2] ,

tezamen met 25 andere bewoners van de [straatnaam] te [plaats 1] , verzoekers 2,
(gemachtigde: mr. M.T. Smits),
en

het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden,

(gemachtigden: mr. J. Roetman en [naam gemachtigde 1] ).

Als derde-partij neemt deel: [naam vergunninghouder] uit [plaats 2] (de vergunninghouder)

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 25 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’ op het adres [straatnaam] 93B t/m 93Z (achter [straatnaam] 93A ) te [plaats 1] .
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gericht bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Verzoekers 1 zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, bijgestaan door [naam verzoeker 1] . Verzoekers 2 zijn vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, kantoorgenoot van de gemachtigde, bijgestaan door [naam verzoeker 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden. Namens de vergunninghouder zijn verschenen de heer [naam persoon] en de gemachtigde
.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 17 november 2021 heeft vergunninghouder verzocht om een omgevingsvergunning voor bouwen op het perceel aan de [straatnaam] 93. Het bouwplan voorziet in het realiseren van in totaal 22 bedrijfsunits waarvan enkele units aan elkaar te koppelen zijn. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Giessenlanden’, dat aan het perceel de bestemming ‘bedrijf’ en de dubbelbestemming ‘waarde Archeologie 1’ toekent.
Verzoekers zijn allen woonachtig aan de [straatnaam] , in de nabije omgeving van het vergunde perceel.
3. Verweerder heeft aan de vergunningverlening ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Er bestaat daarom geen grond voor weigering van de gevraagde vergunning, zodat verweerder verplicht is de vergunning te verlenen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie gevolgd en het bezwaar van verzoekers, onder aanvulling van de motivering en een voorschrift, ongegrond verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter doet daarom uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening en op het beroep.
5. Zowel namens verzoekers 1 als namens verzoekers 2 is als meest verstrekkende grond aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is verleend omdat het bouwplan voorziet in het realiseren van 22 bedrijfsunits, terwijl het bestemmingsplan slechts één bedrijf op het perceel toestaat.
6. Deze beroepsgrond slaagt.
De voorzieningenrechter zal hieronder uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen en wat dit voor gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de bijlage ‘wettelijk kader’. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:682) en de uitspraak van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:936), volgt dat de op de plankaart aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. Ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat een planregel omwille van de rechtszekerheid zoveel mogelijk letterlijk dient te worden uitgelegd, zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:211) en de uitspraak van 11 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1356).
6.2.
Artikel 6.1 van het bestemmingsplan geeft de omschrijving van de bestemming ‘Bedrijf’. Dit artikel onder a luidt als volgt:
‘de voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten’.
Uit de omstandigheid dat hier wordt gesproken over ‘het uitoefenen van een bedrijf’, in enkelvoud, moet worden afgeleid dat slechts één bedrijf op het onderhavige perceel is toegestaan. Niet valt in te zien dat, zoals verweerder stelt, met de woorden ‘een bedrijf’ alleen maar in algemene zin verwezen wordt naar een in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijf. Immers, ook met het gebruik van de meervoudsvorm ‘bedrijven’ kan de categorie van bedrijven worden aangeduid. De omstandigheid dat de planwetgever het aantal bedrijven niet heeft gemaximeerd door het opnemen van een maximumbepaling betekent niet dat ervan uit moet worden gegaan dat meerdere (zo niet een onbeperkt aantal) bedrijven zijn toegestaan daar waar de bestemming ‘Bedrijf’ geldt. De rechtbank merkt daarbij op dat in andere door de Raad van de voormalige gemeente Giessenlanden vastgestelde bestemmingsplannen in de huidige gemeente Molenlanden, zie bijvoorbeeld het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Middenweg en Giessenburg ’ en het bestemmingsplan ‘Dorpskern Giessenburg ’ in de bestemmingsregels over de functieaanduiding ‘Bedrijf’ wel degelijk de meervoudsvorm is toegepast. Ook de omstandigheid dat er in artikel 6.2.1. onder i van de planregels wordt gesproken van ‘per bedrijf’ leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel omdat dit artikel een bouwregel betreft en hier niet is bepaald dat meerdere bedrijven zijn toegestaan.
6.3
Al gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond. De overige door verzoekers aangevoerde gronden zal de voorzieningenrechter daarom niet meer bespreken.
De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de bezwaarschriften tegen het primaire besluit gegrond worden verklaard en het primaire besluit wordt herroepen. Dat betekent dat verweerder opnieuw op de vergunningaanvraag van 17 november 2021 zal moeten beslissen. Gezien hetgeen in deze uitspraak is overwogen zal deze aanvraag behandeld moeten worden op grond van artikel 2.12, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet. De voorzieningenrechter geeft verweerder mee om in het kader van de goede ruimtelijke ordening al hetgeen door verzoekers in dat verband in bezwaar en beroep naar voren is gebracht te betrekken.
6.4.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen.
6.5.
Omdat de voorzieningenrechter de beroepen gegrond verklaart, bepaalt hij dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- voor verzoekers 1 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Voor verzoekers 2 geldt dat hun gemachtigde dezelfde proceshandelingen heeft verricht zodat verweerder ook aan hen een bedrag van € 2.868,- dient te vergoeden. Omdat de verzoek- en beroepschriften door twee verschillende gemachtigden zijn ingediend is geen sprake van samenhangende zaken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart de bezwaarschriften tegen het primaire besluit gegrond en herroept het primaire besluit;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekers het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers 1 tot een bedrag van € 2.868,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers 2 tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorzieningen, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de beroepen, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
(…)
Bestemmingsplan ‘Buitengebied Giessenlanden’
1.2
bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
6.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
(…)
i. per bedrijf mag het kantooroppervlak niet meer bedragen dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 2.000 m².