In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat door de verzoeker, wonende te Rotterdam, was ingediend op 14 mei 2024. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw), waarbij de verzoeker vroeg om een moratorium van zes maanden. De verzoeker had te maken met betalingsproblemen en een dreigende ontruiming van zijn huurwoning, die was uitgesproken in een eerder vonnis van 2 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk is dat de verzoeker in staat zal zijn om de lopende huurtermijnen te voldoen, ondanks een achterstand in betalingen. De verzoeker ontvangt een WW-uitkering en heeft een beschermingsbewindvoerder aangesteld om zijn financiën te beheren. De rechtbank heeft de belangen van de verzoeker zwaarder laten wegen dan die van de verweerster, Stichting Hef Wonen, die had aangegeven dat de verzoeker sinds november 2023 de huur niet had betaald. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de verzoeker de huurbetalingen tijdig blijft voldoen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.