ECLI:NL:RBROT:2024:10312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/701 en FT RK 24/702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft verzoekster op 3 juni 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft op 1 juli 2024 uitspraak gedaan. Verzoekster, die sinds 2017 een eenmanszaak heeft, heeft financiële problemen ondervonden door een opdrachtgever die haar niet heeft betaald. Dit heeft geleid tot een schuldhulpverleningstraject bij Zuidweg & Partners. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster haar huurtermijnen van juni en juli 2024 heeft voldaan en dat zij per juni 2024 een nieuwe opdrachtgever heeft gevonden, wat haar financiële situatie verbetert. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bedreigende situatie, waardoor een moratorium van vier maanden is toegewezen. Verzoekster moet ervoor zorgen dat haar situatie stabiliseert en dat zij contact onderhoudt met haar schuldeisers. De rechtbank heeft ook bepaald dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 1 juli 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 3 juni 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In vonnis van deze rechtbank van 4 juni 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 juni 2024.
Ter zitting van 24 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Pearson, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat).
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
Op 27 juni en 28 juni 2024 heeft de advocaat aanvullende stukken aan de rechtbank overlegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft sinds 2017 een eenmanszaak. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij vanaf juli tot december 2023 heeft gewerkt voor een opdrachtgever die haar niet heeft betaald. Ondanks herhaalde herinneringen heeft de opdrachtgever nagelaten de facturen te voldoen. Dit heeft geleid tot financiële problemen bij verzoekster. In oktober 2023 is verzoekster gestart met een schuldhulpverleningstraject bij Zuidweg & Partners. Per juni 2024 is verzoekster begonnen bij een nieuwe opdrachtgever, waar zij een netto inkomen tussen de € 5.000,- en € 7.000,- zal verdienen. De kale huur bedraagt € 642,- per maand. Verzoekster heeft de huur van de maanden juni en juli 2024 voldaan. Verzoekster heeft twee zoons die ook inkomen genereren en haar indien nodig kunnen bijstaan bij het voldoen van de lopende huurtermijnen. Verzoekster zal haar inkomen laten overmaken naar een betalingsrekening van schuldhulpverlening, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 12 april 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 15 mei 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 juni 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 12 april 2024 ten uitvoer kan leggen.
Verzoekster wordt in het schuldhulpverleningstraject ondersteund door Zuidweg & Partners. Zuidweg & Partners heeft op 22 juni 2024 in een bericht aan de advocaat van verzoekster aangegeven dat de situatie nog niet stabiel is en er meerdere problemen spelen met crediteuren. Dit bericht is ingebracht na afloop van de zitting. Zuidweg & Partners is niet ter zitting verschenen om een toelichting te geven op de stand van zaken.
Verzoekster heeft ter zitting zelf aangegeven dat haar situatie recent is verbeterd, omdat zij per juni 2024 is begonnen bij een nieuwe opdrachtgever in de zorg, waar zij een inkomen zal verwerven dat (ruim) voldoende is om de lopende huurtermijnen te blijven voldoen. Verzoekster heeft bovendien twee zoons die ook inkomen genereren en haar indien nodig kunnen ondersteunen bij het betalen van de huurtermijnen. Verzoekster zal haar inkomen laten overmaken naar een betalingsrekening van schulphulpverlening, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald.
De rechtbank stelt vast dat de huurtermijnen van de maanden juni en juli 2024 zijn betaald. Daarbij geldt de kanttekening dat verzoekster bij de laatste huurbetaling nog geen rekening lijkt te hebben gehouden met de huurprijsverhoging per 1 juli 2024 (zij heeft € 685,- betaald in plaats van € 710,02). De rechtbank gaat er vanuit dat dat een vergissing is, die nog zal worden hersteld.
De rechtbank acht op basis van de toelichting ter zitting en de ingebrachte stukken aangaande de huurbetalingen voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen tijdig kunnen en zullen worden voldaan.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat verzoekster nog de kans dient te krijgen om het schuldhulpverleningstraject af te ronden. In zoverre dient op dit moment het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. Gelet op het bericht van Zuidweg en Partners, waarin twijfels worden geuit over de stabiliteit van de situatie, zal de rechtbank de voorziening op dit moment echter slechts toewijzen voor vier maanden. Verzoekster dient er in deze periode voor te zorgen dat de situatie daadwerkelijk (met behulp van haar nieuwe inkomen) wordt gestabiliseerd, en dat er met behulp van Zuidweg & Partners contact wordt onderhouden met de schuldeisers over een minnelijk aanbod. De rechtbank zal bovendien ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde opnemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 12 april 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van 4 maanden vanaf 4 juni 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.