ECLI:NL:RBROT:2024:10314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/646 / FT RK 24/647 / FT RK 24/648 / FT RK 24/649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van schuldenaren onder beschermingsbewind

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekers, een gezin met drie jonge kinderen, hebben op 23 mei 2024 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, omdat zij in financiële problemen verkeren en dreigen te worden ontruimd uit hun huurwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur voor de maanden mei en juni 2024 is voldaan en dat de verzoekers voldoende inkomen ontvangen om aan de lopende huurtermijnen te voldoen. Verzoekers staan onder beschermingsbewind, wat de rechtbank als een waarborg beschouwt voor tijdige huurbetalingen. De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die met hun kinderen in de huurwoning willen blijven wonen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de verhuurder, Stichting Maasdelta Groep, die het vonnis tot ontruiming van 9 mei 2023 ten uitvoer wilde leggen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2] en [nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 1 juli 2024
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 23 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In vonnis van deze rechtbank van 24 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 24 juni 2024.
Mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Flanderijn heeft namens verweerster, Stichting Maasdelta Groep, op 18 juni 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Ter zitting van 24 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij gemeente Voorne aan Zee (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer Y. Mohamed, werkzaam bij 023 Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De beschermingsbewindvoerder heeft op 29 juni 2024 aanvullende stukken aan de rechtbank overlegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 mei 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft diverse pogingen gedaan om inkomen te genereren door een eigen onderneming te starten. Deze pogingen hebben echter geleid tot de eerste schulden. Verzoeker is door meerdere opdrachtgevers niet uitbetaald. Daarnaast waren verzoekers niet in staat om een goede administratie te voeren. Verzoekers zijn de Nederlandse taal niet machtig en niet bekend met de wet- en regelgeving. Verzoekers hebben zich tot een beschermingsbewindvoerder gewend om verdere schulden te voorkomen en de vaste lasten te kunnen blijven betalen. De beschermingsbewindvoerder is bezig met het stabiliseren van de financiële situatie. Per 15 april 2024 is er een Participatiewet-uitkering toegekend aan verzoekers ter hoogte van € 1.834,04. Ook zijn de toeslagen inmiddels aangevraagd. De kale huur bedraagt € 707,79 per maand. De huur van de maanden mei, juni en juli 2024 is betaald. De beschermingsbewindvoerder zal ervoor zorgen dat de lopende huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan.

3.Het verweer

Verweerster heeft schriftelijk verweer gevoerd en gesteld niet ter zitting te zullen verschijnen. In haar verweerschrift geeft verweester aan diverse pogingen te hebben gedaan om de huurachterstand met verzoekers op te lossen. In mei 2023 is er een Laatste Kans Overeenkomst ondertekend waarin afspraken zijn vastgelegd om de ontruiming aan te houden. Daarnaast is er per juli 2023 een afbetalingsregeling getroffen. Desondanks hebben verzoekers niet aan de vastgelegde afspraken voldaan en is de afbetalingsregeling komen te vervallen. Verzoekers hebben voorts, anders dan afgesproken in de Laatste Kans Overeenkomst, niet tijdig een uitkeringsaanvraag ingediend. Ondanks intensieve hulp vanuit verschillende instanties is de schuld sinds het vonnis van 9 mei 2023 alleen maar toegenomen. Berekend tot en met juni 2024 is er sprake van een huurachterstand van € 4.166,43. Verweerster heeft er geen vertrouwen meer in dat de lopende huurtermijnen tijdig en volledig zullen worden voldaan.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 7 mei 2024 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 28 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij tezamen met hun drie jonge kinderen (en binnenkort een vierde kind) in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 9 mei 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de huur van de maand mei is voldaan, evenals de maand juni. Verzoekers ontvangen een Participatiewet-uitkering en hebben diverse toeslagen aangevraagd. Daarnaast ontvangen ze kindgebonden budget. Daarmee ontvangen verzoekers voldoende inkomen om aan de lopende huurtermijnen te voldoen. Ter zitting is gemeld dat de uitkering aan het begin van de maand wordt ontvangen, en dat daarna meteen de huurbetaling zal worden verricht. Verzoekers staan onder beschermingsbewind, waardoor ook voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. De situatie is in zoverre gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals omschreven door verweerster. De beschermingsbewindvoerder is bezig met het stabiliseren van de financiële situatie. Zodra schuldhulpverlening de stukken van de beschermingsbewindvoerder heeft ontvangen, zal zij een rapport opstellen en dit indienen bij de Kredietbank Rotterdam. De verwachting is dat vervolgens op korte termijn een voorstel aan de schuldeisers kan worden gedaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers en hun kinderen zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 9 mei 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres] te Hellevoetsluis, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 24 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan, waarbij als tijdig geldt dat de huurbetaling tenminste de zevende dag van de desbetreffende maand dient te zijn voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.