ECLI:NL:RBROT:2024:10324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/683490 / KG ZA 24-743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opzegging lidmaatschap van een volkstuinvereniging met betrekking tot zorgvuldigheid van het opzeggingsbesluit

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [persoon A] een vordering heeft ingesteld tegen de vereniging [naam vereniging] over de opzegging van zijn lidmaatschap. [persoon A] is sinds 2021 lid van de vereniging en heeft in het verleden bestuursfuncties bekleed. De opzegging van zijn lidmaatschap vond plaats op 10 april 2024, waarbij het bestuur van de vereniging stelde dat [persoon A] de wet had overtreden door persoonsgegevens van leden te misbruiken. [persoon A] betwistte de rechtsgeldigheid van de opzegging en vorderde schorsing van de uitvoering van de opzeggingsbrief, zodat hij zijn lidmaatschap kon blijven uitoefenen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de opzegging niet zorgvuldig was genomen, omdat het besluit was ondertekend door een bestuurslid dat op dat moment niet meer bevoegd was. Dit leidde tot de conclusie dat de opzegging waarschijnlijk vernietigbaar was. De rechter schorste de uitvoering van de opzeggingsbrief en stelde dat [persoon A] zijn lidmaatschap tijdelijk kon uitoefenen. De vorderingen van [naam vereniging] in reconventie, waaronder een locatieverbod voor [persoon A], werden afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [persoon A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/683490 / KG ZA 24-743
Vonnis in kort geding van 6 september 2024
in de zaak van
[persoon A],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. D. Molenkamp te Alkmaar,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
[naam vereniging],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A. van der Schee te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon A] en [naam vereniging] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2024, met 17 producties,
  • de akte overleggen producties tevens eis in reconventie, met 12 producties,
  • de aanvullende productie 18 van [persoon A] ,
  • de pleitnotities van mr. Molenkamp,
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Schee.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024.

2.De feiten

2.1.
[naam vereniging] is een volkstuinvereniging en telt 104 leden.
2.2.
Artikel 9 van de statuten van [naam vereniging] bevat regels over het einde van het lidmaatschap. Lid 4 vermeldt dat de opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging door het bestuur kan worden gedaan. Lid 6 bepaalt dat de opzegging onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg kan hebben “
wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren”.
2.3.
[persoon A] is sinds 2021 lid van [naam vereniging] . Op het volkstuinpark van [naam vereniging] heeft hij tuin [tuinnummer] in gebruik. Van 25 september 2021 tot 8 oktober 2022 was [persoon A] voorzitter van het bestuur van [naam vereniging] . In 2023 is hij toegetreden tot de kascontrolecommissie over het jaar 2023.
2.4.
Bij e-mail van 11 december 2023 verzoeken [persoon A] en tien andere leden het bestuur van [naam vereniging] om een buitengewone algemene ledenvergadering (BALV) te organiseren. De aanleiding daarvoor is de bestaande onvrede over het functioneren van het bestuur, dat op dat moment bestaat uit [persoon B] , voorzitter, [persoon C] , secretaris, en [persoon D] , penningmeester. Tijdens de BALV willen de verzoekers onder andere aan de orde stellen dat het contract met de boekhoudster, [persoon E] , zonder overleg met/goedkeuring van de algemene ledenvergadering (ALV) is opgezegd. Zij willen dat [persoon E] wordt uitgenodigd voor de BALV om haar weerwoord te kunnen geven en om uitleg te geven over haar bevindingen met betrekking tot de boekhouding van 2021 en 2022.
2.5.
Op 2 januari 2024 laat het bestuur bij e-mail van 13:38 uur aan de leden weten dat het vanwege onvoorziene omstandigheden tijdelijk niet in staat is om besluiten te nemen en lopende zaak af te handelen. Bij e-mail van 16:14 uur deelt [persoon B] aan de leden mede dat zij heeft besloten om “
per vandaag uit het bestuur te stappen”.
2.6.
Later die dag, om 23:24 uur, zenden [persoon A] en vijftien andere leden een e-mail aan het bestuur, met een blinde kopie aan de leden. Daarin staat dat zij uit onvrede over het functioneren van het bestuur een BALV organiseren, die op 20 januari 2024 om 11:00 uur plaatsvindt. Zij eisen dat [persoon E] daarvoor wordt uitgenodigd. Verder schrijven zij dat de e-mailadressen van de leden zijn verkregen tijdens de bestuursperiode van [persoon A] en alleen worden gebruikt voor de uitnodiging van de BALV.
2.7.
Bij e-mail van 4 januari 2024 (13:34 uur) laat het bestuur aan de leden weten dat [persoon A] de e-mail van 2 januari 2024 heeft verzonden zonder de vereiste toestemming van het bestuur. Daarbij wordt opgemerkt dat [persoon A] als voormalig voorzitter van het bestuur toegang had tot de NAW-gegevens van de leden en deze gegevens heeft verduisterd en misbruikt om de e-mail te kunnen sturen. Zij adviseren de leden om in geval van zorgen hun beklag hierover te doen aan het bestuur. Later die dag (om 20:51 uur) bevestigt het bestuur aan de leden dat de BALV op 20 januari 2024 om 11:00 uur plaatsvindt.
2.8.
Bij brief van 17 januari 2024 schrijft het bestuur aan [persoon A] dat hij met het achterhouden van persoonsgegevens van de leden de wet heeft overtreden, in strijd met de normen en waarden van de vereniging heeft gehandeld en het vertrouwen van de leden in het bestuur heeft ondermijnd. Daarbij is [persoon A] een waarschuwing opgelegd. De brief is onder meer ondertekend door [persoon B] en bij haar naam staat het woord voorzitter.
2.9.
Bij brief van 18 januari 2024 laat mr. J.H.M. Döbber, gemachtigde van [naam vereniging] , aan [persoon A] weten dat het bestuur geen toestemming geeft voor de aanwezigheid van [persoon E] op de BALV. Verder schrijft mr. Döbber dat het bestuur hem heeft gevraagd om de nodige juridische stappen tegen [persoon A] te ondernemen omdat het bestuur meent dat hij zonder toestemming gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van de leden.
2.10.
Op 20 januari 2024 vindt om 11:00 uur de BALV plaats. Tussen de leden ontstaat onder meer discussie over het gebruik door [persoon A] /de verzoekers van de BALV van de e-mailadressen van de leden voor de uitnodiging van de BALV en [persoon E] , die bij de vergadering aanwezig is. Uiteindelijk beëindigt de politie de vergadering.
2.11.
Bij e-mail van 24 maart 2024 verzoeken bijna veertig leden het bestuur om het lidmaatschap van [persoon A] te beëindigen. Zij geloven dat dit een noodzakelijke stap is om de rust en het goede functioneren van de vereniging te waarborgen.
2.12.
Bij e-mail van 4 april 2024 schrijft het bestuur aan o.a. [persoon A] dat het bestuur heeft besloten de kascontrolecommissie per direct op te heffen en dat te agenderen en aan de leden voorleggen tijdens de ALV van 13 april 2024.
2.13.
Bij brief van 10 april 2024 schrijft het bestuur aan [persoon A] :
“Na uitvoerige overweging van diverse kwesties en een zorgvuldige evaluatie van alle relevante feiten hebben wij besloten per direct uw lidmaatschap conform artikel 9.6. van de statuten te beëindigen.”Daarbij is opgemerkt dat de volgende punten aan het besluit hebben bijgedragen: 1) het zonder toestemming gebruikmaken van de e-mailadressen van de leden voor de uitnodiging van de BALV, 2) de uit de hand gelopen BALV, 3) intimiderend gedrag van [persoon A] tijdens vergaderingen, 4) de provocerende en denigrerende toon van [persoon A] in e-mails aan het bestuur en 5) de nadelige invloed van het gedrag van [persoon A] op de sfeer binnen de vereniging. De brief is namens het bestuur ondertekend door [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] als voorzitter, secretaris en penningmeester.
2.14.
Bij brief van 21 mei 2024 schrijft mr. Döbber aan [persoon A] dat [naam vereniging] de tuin op kosten van [persoon A] laat ontruimen als [persoon A] niet uiterlijk op 24 mei 2024 de tuin en opstallen voor taxatie aan de vereniging aanbiedt.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] vordert, verkort weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
de uitvoering van de opzeggingsbrief van 10 april 2024 schorst en [naam vereniging] gebiedt om [persoon A] ongestoord gebruik te laten maken van het lidmaatschap van de vereniging, diens faciliteiten en de rechten die uit het lidmaatschap voortvloeien, totdat een uitspraak in een bodemprocedure is gewezen over de beëindiging van het lidmaatschap van [persoon A] , onder oplegging van een dwangsom,
[naam vereniging] gebiedt om de formele waarschuwing van 18 januari 2024 [de vzr begrijpt: de brief van 17 januari 2024] in te trekken en de aantijgingen jegens [persoon A] te rectificeren middels een (elektronisch) bericht aan de leden van de vereniging, totdat een uitspraak in een bodemprocedure is gewezen over de rechtmatigheid van de waarschuwing en de beëindiging van het lidmaatschap van [persoon A] , uiterlijk binnen veertien dagen na het vonnis, onder oplegging van een dwangsom,
[naam vereniging] veroordeelt tot het vergoeden van de buitengerechtelijke incassokosten van [persoon A] van € 925,00, vermeerderd met wettelijke rente,
[naam vereniging] veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[naam vereniging] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] in de kosten van de procedure in conventie.
in reconventie
3.3.
[naam vereniging] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[persoon A] een locatieverbod oplegt waarbij het [persoon A] wordt verboden om zich te begeven op het terrein van [naam vereniging] en bepaalt dat het [persoon A] niet is toegestaan om zich op te houden bij de ingang van het terrein van [naam vereniging] alsook [persoon A] verbiedt om het terrein van de vereniging op een afstand van dichter dan honderd meter te naderen, onder oplegging van een dwangsom,
[persoon A] veroordeelt in de kosten van de procedure in reconventie.
3.4.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[persoon A] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien hij zijn lidmaatschap op dit moment niet kan uitoefenen. De omstandigheid dat [persoon A] niet direct na het besluit van 10 april 2024 een kort geding is gestart, maakt dit niet anders. [persoon A] wordt immers niet langer als lid van de vereniging aangemerkt. [naam vereniging] wil dat [persoon A] de tuin op korte termijn ontruimt en de tuin en opstallen vervolgens laten taxeren en verkopen.
4.2.
[persoon A] legt aan zijn vordering onder 1 ten grondslag dat het bestuur van [naam vereniging] zijn lidmaatschap niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Volgens [persoon A] is niet voldaan aan de statutaire vereisten en is niet zorgvuldig gehandeld. [naam vereniging] bestrijdt dit. Zij stelt dat de juiste procedure is gevolgd en het besluit op goede gronden is genomen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat een orgaan van een rechtspersoon, zoals een bestuur, bij het nemen van een besluit de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 lid 1 BW in acht moet nemen. Als een besluit daarmee in strijd is, dan is de opzegging vernietigbaar (artikel 2:15 lid 1 aanhef en onder b BW). In een kort geding kan de voorzieningenrechter geen definitief oordeel geven over de rechtsgeldigheid van een besluit. Zij moet zich bij de beslissing richten naar de waarschijnlijke uitkomst van een bodemprocedure.
4.4.
Het besluit tot de onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap van [persoon A] – de brief van 10 april 2024 – is namens het bestuur van [naam vereniging] ondertekend door [persoon B] als voorzitter. Bij e-mail van 2 januari 2024 heeft [persoon B] echter aan de leden medegedeeld dat zij heeft besloten om “
per vandaag uit het bestuur te stappen”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het gevolg daarvan geweest dat [persoon B] op het moment van de opzegging van het lidmaatschap van [persoon A] geen bestuurslid meer was. Dat [persoon B] op 10 april 2024 in het handelsregister nog ingeschreven stond als bestuurder, leidt niet tot een ander oordeel. De informatie in het handelsregister is niet altijd up-to-date, omdat een vereniging zelf verantwoordelijk is voor een juiste en actuele registratie. Daarnaast mochten de leden, waaronder [persoon A] , vertrouwen op de mededeling van [persoon B] .
4.5.
Nu de brief van 10 april 2024 naar voorlopig oordeel is ondertekend door iemand die geen bestuurslid meer was, rijst de vraag was dit betekent voor de opzegging van het lidmaatschap van [persoon A] . Bij een opzegging als bedoeld in artikel 9.6. van de statuten – met de onmiddellijke beëindiging van een lidmaatschap tot gevolg – mag van een bestuur worden verwacht dat een zorgvuldige procedure wordt gevolgd. Een opzegging heeft voor de persoon die het betreft namelijk ingrijpende gevolgen. Daarnaast is er bij een opzegging, anders dan bij een ontzetting, geen mogelijkheid van beroep bij de algemene ledenvergadering. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen zorgvuldige procedure gevolgd, omdat bij de opzegging van het lidmaatschap van [persoon A] het bestuur is vertegenwoordigd door iemand die daartoe niet langer bevoegd was. De omstandigheid dat de twee andere ondertekenaars, [persoon C] en [persoon D] , dat wel waren, doet daar niet aan af. Daarmee wordt de onzorgvuldigheid namelijk niet weggenomen. Aannemelijk is dan ook dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat het opzeggingsbesluit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en daarmee dus vernietigbaar is.
4.6.
De vordering onder 1 wordt toegewezen, in die zin dat de uitvoering van de brief van 10 april 2024 wordt geschorst, totdat een uitspraak in een bodemprocedure is gewezen. Het gevolg daarvan is dat [persoon A] zijn lidmaatschap in ieder geval tijdelijk weer kan uitoefenen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden om [naam vereniging] daarnaast te gebieden om [persoon A] ongestoord gebruik te laten maken van het lidmaatschap van de vereniging, diens faciliteiten en de rechten die uit het lidmaatschap voortvloeien. Er bestaat geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom, aangezien [naam vereniging] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd aan het vonnis te zullen voldoen.
4.7.
De voorzieningenrechter laat in het midden wie de bodemprocedure aanhangig dient te maken. Daarbij merkt zij op dat er ook andere scenario’s denkbaar zijn, zoals mediation. Gebleken is immers dat er twee kampen zijn (enerzijds [persoon A] /de verzoekers van de BALV en anderzijds het bestuur) en dat de onrust op de vereniging naar het zich laat aanzien niet (zomaar) wordt weggenomen met (een voorlopig oordeel over) een beslissing over het lidmaatschap van [persoon A] . Partijen zijn wellicht meer gebaat bij een meeromvattende regeling.
4.8.
De vordering onder 2 wordt afgewezen. De uitvoering van de brief van 10 april 2024 wordt om een procedurele reden geschorst. Het antwoord op de vraag of het besluit inhoudelijk op goede gronden is genomen, kan in dit kort geding niet worden gegeven. Daarvoor bestaan te veel open eindjes. Daarnaast heeft [persoon A] onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang hij bij een intrekking van de waarschuwing van 17 januari 2024 heeft en welke aantijgingen moeten worden gerectificeerd.
4.9.
De onder 3 gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Niet gebleken is dat [naam vereniging] een aanmaningsbrief aan [persoon A] heeft gezonden waarin een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande op de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist in artikel 6:96 lid 6 BW.
4.10.
[naam vereniging] wordt in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [persoon A] worden begroot op:
- dagvaarding: € 135,97
- griffierecht: € 320,00
- salaris advocaat: € 1.107,00 (gemiddeld tarief)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.740,97
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
4.12.
Het gevorderde locatieverbod wordt afgewezen, nu het oordeel in conventie luidt dat de uitvoering van de brief van 10 april 2024 wordt geschorst.
4.13.
[naam vereniging] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie worden de proceskosten van [persoon A] begroot op € 553,50 aan salaris advocaat (0,5 × gemiddeld tarief van € 1.107,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
schorst de uitvoering van de brief van 10 april 2024, totdat een uitspraak in een bodemprocedure is gewezen over de beëindiging van het lidmaatschap van [persoon A] ,
5.2.
veroordeelt [naam vereniging] in de proceskosten van € 1.740,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [naam vereniging] niet aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,00 extra betalen, plus de betekeningskosten,
5.3.
veroordeelt [naam vereniging] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt [naam vereniging] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon A] tot op heden begroot op € 553,50,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.
[2971/2009]