ECLI:NL:RBROT:2024:10405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
FT RK 24/793 en FT RK 24/795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2024 een voorlopige voorziening toegewezen aan verzoekster, die in financiële problemen verkeert. Verzoekster heeft op 14 juni 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet, waarin zij vroeg om een moratorium van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in staat is om de huurtermijnen voor juni en juli 2024 te voldoen, en dat zij maandelijks voldoende inkomsten ontvangt uit een WIA-uitkering. Er is een spoedaanvraag tot onderbewindstelling ingediend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan.

De verweerster, Stichting Woonbron, heeft in haar verweerschrift gesteld dat er een huurachterstand van € 5.273,24 is ontstaan en dat verzoekster niet heeft gereageerd op eerdere pogingen tot minnelijke incasso. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van verweerster, gezien de dreigende ontruiming van de huurwoning. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, mits verzoekster de huurtermijnen tijdig blijft voldoen. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om de huurovereenkomst te verlengen en heeft voorwaarden gesteld aan de voorlopige voorziening, waaronder het indienen van een verslag door de schuldhulpverlening. Deze uitspraak biedt verzoekster de mogelijkheid om haar financiële situatie te stabiliseren en een regeling te treffen met haar schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 18 juli 2024
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 14 juni 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 17 juni 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 juli 2024.
Ter zitting van 11 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
- de heer [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
Ter zitting van 11 juli 2024 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon B] , begeleidster vanuit het Wijkteam Beverwaard (hierna: maatschappelijk begeleider).
De heer [persoon C] , werkzaam bij Flanderijn heeft namens Stichting Woonbron (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting op 10 juli 2024 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In haar verweerschrift heeft verweerster aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 12 juli 2024 heeft de maatschappelijk begeleider aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekster eerder met succes een schuldregeling heeft afgerond. Echter, door onverwachte tegenvallers is verzoekster opnieuw in de financiële problemen beland, waardoor zij haar vaste lasten niet heeft kunnen voldoen. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat de huurtermijnen voor de maanden juni en juli 2024 zijn betaald. Verzoekster ontvangt een WIA-uitkering, zorgtoeslag en huurtoeslag. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij graag onder beschermingsbewind wil worden gesteld. Uit de aanvullende stukken blijkt dat verzoekster op 12 juli 2024 een intakegesprek heeft gehad met een beschermingsbewindvoerder. Het spoedverzoek tot onderbewindstelling is doorgezet naar de rechtbank. Verder blijkt uit de aanvullende stukken dat er twee afspraken gepland staan om de aanvraag bij de Kredietbank Rotterdam, met betrekking tot het schuldhulpverleningstraject, volledig te maken.

3.Het verweer

In haar verweerschrift stelt verweerster zich op het standpunt dat er tot en met juli 2024 een huurachterstand van € 5.273,24 is ontstaan. Gedurende de periode van april tot en met juli 2024 zijn er opnieuw huurtermijnen onbetaald gebleven. Verzoekster is eerder gedagvaard vanwege de huurachterstand, waarbij verweerster van plan was te onderzoeken of er toch een afbetalingsregeling mogelijk was. Verzoekster is echter niet ter zitting verschenen. Dit is geheel in lijn met het minnelijke incassotraject, waarbij verzoekster niet heeft gereageerd op sommaties of belpogingen. Na het vonnis van de kantonrechter heeft er op 2 april 2024 kort telefonisch contact plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek gaf verzoekster aan dat zij op het eiland Bali verbleef en op dat moment geen concrete afspraken kon maken over de huurachterstand. Op 30 mei 2024 is er wederom contact geweest, waarbij verzoekster de mogelijkheid werd geboden om een betalingsregeling te treffen, op voorwaarde dat zij zich zou aanmelden bij de Kredietbank Rotterdam. Tot op heden is er echter geen oplossing voor de huurachterstand gekomen en blijkt nergens uit dat verzoekster zich heeft aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam. Verweerster heeft dan ook geen vertrouwen meer in een goede afloop van een schuldentraject.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 mei 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 19 juni 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 8 mei 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huurtermijnen van de maanden juni en juli 2024 zijn voldaan. Verzoekster ontvangt maandelijks voldoende inkomsten uit een WIA-uitkering. Er is een spoedaanvraag tot onderbewindstelling ingediend. Op deze manier is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen zullen worden voldaan. Daarnaast tracht verzoekster de aanmelding bij schuldhulpverlening zo snel mogelijk te voltooien, zodat het schuldhulpverleningstraject kan worden opgestart. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 8 mei 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 17 juni 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.A. Kuijvenhoven, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.