ECLI:NL:RBROT:2024:10441

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/678321 / FA RK 24-3360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezagsbeëindiging van een minderjarige met bijzondere zorgbehoeften

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders van een minderjarige, geboren op [geboortedatum 1] 2024. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige, die prematuur is geboren en bijzondere zorgbehoeften heeft. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige te dragen, mede door hun persoonlijke problematiek en beperkte opvoedvaardigheden. De rechtbank heeft de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft ook aandacht gevraagd voor het belang van omgang tussen de ouders en de minderjarige, ondanks de beëindiging van het gezag.

De procedure begon met een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de opvoedcapaciteiten van de ouders. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 juni 2024, waarbij de ouders, hun advocaat en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De rechtbank heeft de zorgen van de Raad en de GI serieus genomen en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor hun kind te dragen. De rechtbank heeft de ouders de mogelijkheid geboden om hun situatie te verbeteren, maar heeft uiteindelijk besloten dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/678321 / FA RK 24-3360
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over gezagsbeëindiging
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum 1] 2024 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A. Apistola, kantoorhoudende in Zwijndrecht,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 25 april 2024, ontvangen op dezelfde datum;
  • de bereidverklaring van de GI van 25 april 2024;
- het verweerschrift namens de moeder met bijlagen van 30 mei 2024, ontvangen op dezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, dhr. [persoon A] ;
- twee vertegenwoordigers van de GI, dhr. [persoon B] en mw. [persoon C] .
De rechtbank heeft bijzondere toegang verleend aan een collega van de dhr. [persoon A] ; deze collega heeft tijdens de mondelinge behandeling niet het woord gevoerd.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 21 april 2024 is de GI met de voorlopige voogdij over [voornaam minderjarige] belast.
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een perspectief biedend pleeggezin.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 25 april 2024 bereid verklaard om de voogdij over [voornaam minderjarige] te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt primair het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [voornaam minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad verzoekt subsidiair een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar.

4.Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft het primaire verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. [voornaam minderjarige] is een kwetsbare jonge baby met (ook medisch gezien) een grotere zorgbehoefte. Er zijn flinke zorgen over de ouders, of zij de verzorging van [voornaam minderjarige] aankunnen en of zij met de signalen en emoties van een baby kunnen omgaan. Er is al lang een patroon zichtbaar. De ouders hebben ten aanzien van hun andere kinderen een geschiedenis van hulpverlening; deze verliep moeizaam. De andere kinderen wonen niet meer thuis en de ouders hebben geen gezag meer over hen. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de ouders wantrouwen hebben jegens de hulpverlening; dat is jammer. De Raad probeert objectief onderzoek te doen naar wat het beste is voor [voornaam minderjarige] . De vader heeft geen controle over zijn emoties; hij staat niet open voor hulpverlening hiervoor. De moeder lijkt in een-op-een contact goed te kunnen samenwerken, maar zij gaat te vaak mee in de emoties van de vader. Er zijn ook positieve ontwikkelingen, maar de ouders kunnen deze niet vasthouden door hun beperkte leervermogen. Dit maakt dat zij de complexe zorg voor zo’n jonge baby niet kunnen dragen. Daarbij past een gezagsbeëindiging. Het is belangrijk dat er op een goede en veilige manier contact blijft tussen de ouders en [voornaam minderjarige] . Een goede samenwerking van de ouders met de GI, Gemiva en de pleegouders is daarbij helpend. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een gezagsbeëindiging van de ouders niet passend is, dan verzoekt de Raad subsidiair om een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing uit te spreken. Desgevraagd ziet de Raad geen meerwaarde in de benoeming van een bijzondere curator.

5.Het standpunt van de GI

De GI ondersteunt het verzoek van de Raad en heeft de volgende toelichting gegeven. [voornaam minderjarige] is prematuur. Hij is met vier weken opgenomen in het ziekenhuis, vanwege de potentieel dodelijke GBS-infectie (Streptokokken). Als gevolg hiervan zijn er bloedingen in zijn hoofd ontstaan en heeft hij een hartstop gehad. [voornaam minderjarige] heeft acht dagen in het ziekenhuis verbleven. Gebleken is dat hij extra zorg en aandacht nodig heeft. Het is van belang dat zijn verzorger goed reageert op signalen en adequaat handelt. Een van de pleegouders heeft een medische achtergrond. Het derde en vierde kind van de ouders verblijven ook in dit pleeggezin. De samenwerking met de ouders is nog altijd moeizaam. Er is bij de ouders sprake van veel boosheid en het lukt niet om constructieve afspraken met hen te maken in het belang van [voornaam minderjarige] en hun andere twee kinderen in het pleeggezin. Het gevolg is dat, ondanks de aanbiedingen die de GI heeft gedaan, de ouders [voornaam minderjarige] nog niet hebben bezocht. Er is evenmin fysieke omgang met de oudste kinderen. De ouders hebben hen al ruim een jaar niet gezien en er komt geen relatie met hen tot stand. Er heeft zich een incident voorgedaan met de vier oudste kinderen. Vervolgens heeft wel een herstelgesprek plaatsgevonden met de moeder, maar de vader is op de uitnodiging niet verschenen. Hoewel de ouders bereid zijn, zijn zij niet in staat om de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] te dragen en hem te bieden wat hij nodig heeft. De opvoedvaardigheden van de ouders zijn onveranderd. De huidige ambulante hulpverlening vanuit Gemiva is ontoereikend. Deze is enkel gericht op praktische vraagstukken en niet op de opvoedvaardigheden. Het is in het belang van [voornaam minderjarige] dat er duidelijkheid komt. Het is belangrijk dat [voornaam minderjarige] zich kan hechten aan zowel de pleegouders als zijn biologische ouders, en dat de ouders een rol kunnen vervullen in het leven van [voornaam minderjarige] (en de andere kinderen).

6.Het standpunt van de moeder

De moeder heeft, mede bij monde van haar advocaat, in de eerste plaats verzocht het primaire en het subsidiaire verzoek van de Raad niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. De moeder verzoekt subsidiair de opdracht te geven voor een deskundigenonderzoek naar de actuele opvoedcapaciteiten van de moeder en een machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot maximaal drie tot zes maanden. Tevens verzoekt de moeder een beslissing tot gezagsbeëindiging niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en een bijzondere curator over [voornaam minderjarige] te benoemen. De moeder verwijst naar het verweerschrift van 30 mei 2024 en licht het als volgt toe. Er wordt niet aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging voldaan, omdat nog niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige] en de aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. De zorgen van de Raad en de GI zijn niet gebaseerd op de actuele situatie. De afgelopen periode is sprake geweest van een positieve ontwikkeling in de (thuis)situatie van de ouders, zoals hun woonsituatie. Bovendien zijn de ouders schuldenvrij. De moeder heeft hulpverlening aangevraagd bij Gemiva en Gemiva geeft aan dat beide ouders meewerken en goed luisteren naar de tips en adviezen. De vader heeft geleerd om te gaan met zijn emoties: als het de vader teveel wordt onttrekt hij zich aan de situatie. De moeder is overblijf-juf en heeft daartoe verschillende (opvoed)cursussen gevolgd. De moeder en de vader staan open voor iedere vorm van hulpverlening en zijn leerbaar. Gelet op de verouderde informatie en de positieve ontwikkelingen, is het van belang dat een deskundige de huidige (thuis)situatie en opvoedvaardigheden van de beide ouders onderzoekt, zodat duidelijk wordt wat de mogelijkheden zijn en of er nog hulpverlening nodig is voor de ouders, waarna deze kan worden ingezet. De moeder staat in dit verband open voor een moeder-kindopname. Om een vinger aan de pols te houden en ervoor te zorgen dat een onderzoek zo spoedig als mogelijk van de grond komt, zijn een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van drie tot zes maanden passend, waarbij de verzoeken voor het overige dient te worden aangehouden. De ouders maken zich zorgen over de hechting van [voornaam minderjarige] .

7.Het standpunt van de vader

De vader ondersteunt het standpunt van en namens de moeder.

8.De beoordeling

8.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
8.2.
Een beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als van de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stemt de maatstaf van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voor gezagsbeëindiging niet geheel overeen met die van artikel 1:266 BW. Uit artikel 8 EVRM volgt ook het vereiste dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel (het subsidiariteitsbeginsel). Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (het proportionaliteitsbeginsel). De inbreuk op het gezinsleven moet noodzakelijk zijn om het beoogde doel te bereiken.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor een gezagsbeëindiging is voldaan en zal het verzoek toewijzen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
8.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Deze bedreiging is gelegen in de (lichamelijke) gezondheid en de bijzondere zorgbehoeften van [voornaam minderjarige] enerzijds en de persoonlijke problematiek van de beide ouders anderzijds. [voornaam minderjarige] is een zeer jonge baby, een prematuur, die kampt met een streptokokkeninfectie. Hij is enige tijd in het ziekenhuis opgenomen geweest en is tot op heden onder behandeling. Hij heeft een veilige voorspelbare en gestructureerde opvoedomgeving nodig. Daarnaast is het noodzakelijk dat zijn opvoeder/verzorger op adequate, sensitieve en responsieve wijze op zijn specifieke behoeften inspeelt.
8.5.
Hoewel de beide ouders aangeven dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] te kunnen dragen, acht de rechtbank de ouders daartoe niet voldoende in staat. Beide ouders zijn verstandelijk beperkt en kampen met persoonlijke problematiek. Er bestaan grote zorgen over hun opvoedvaardigheden en hun leervermogen. Zo heeft de vader problemen met zijn emotieregulatie, waardoor hij onvoorspelbaar is en (verbaal en fysiek) agressief kan reageren. Over de moeder wordt opgemerkt dat het één op één contact met haar over het algemeen als positief wordt ervaren, maar dat de moeder mee lijkt te gaan in het negatieve gedrag van de vader en eveneens uit contact gaat. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat de emoties de vader tijdens een persoonlijk gesprek tussen de ouders en de Raad meermalen teveel zijn geworden, ten gevolge waarvan beide ouders naar buiten zijn gelopen. Het gesprek met de Raad is voortijdig afgebroken. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken is niet gebleken dat de vader op dit moment zijn emoties voldoende onder controle heeft. Evenmin is gebleken dat de moeder voldoende weerbaar is richting de vader. De jeugdbeschermers die betrokken zijn bij meerdere kinderen van de ouders hebben vanuit hun ervaringen aan de Raad laten weten dat zij geen positief veranderde situatie zien ten opzichte van de uithuisplaatsing van twee andere kinderen van de ouders. Ook Gemiva bevestigt de zorgen van de Raad. Het ontbreekt de beide ouders aan probleeminzicht en zij zijn onvoldoende in staat om te reflecteren op hun eigen handelen. Dit maakt dat de ouders onvoldoende in staat (zullen) zijn aan te sluiten bij de bijzondere (zorg)behoeften van een kwetsbare baby zoals [voornaam minderjarige] . Bovendien is gebleken dat de ouders ambivalent zijn in het accepteren van hulp en dat zij het moeilijk vinden om samen te werken met de hulpverlening. De beide ouders wantrouwen de hulpverlening en handelen regelmatig uit boosheid, waardoor het niet lukt om constructieve afspraken met hen te maken. Hierdoor is er tussen de ouders en hun andere kinderen al ruim een jaar geen contact geweest. Daarnaast heeft er ondanks de inspanning van de GI nog altijd geen omgangsmoment met de ouders en [voornaam minderjarige] plaatsgevonden, terwijl het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat hij beide ouders leert kennen en een band met hen opbouwt.
8.6.
Het is positief dat de ouders inmiddels ondersteund worden door Gemiva. Deze hulp is echter gericht op het regelen van praktische zaken. Hierdoor is er op dit moment weliswaar sprake van een positieve ontwikkeling ten aanzien van de praktische (thuis)situatie van de ouders, maar dit laat onverlet dat er zorgen zijn over de (on)mogelijkheden van de ouders om een verantwoord opvoeder te zijn van [voornaam minderjarige] en te kunnen aansluiten bij zijn grotere zorgbehoeften. De ouders hebben, ondanks de jarenlang ingezette intensieve hulpverlening, niet kunnen laten zien dat zij stappen maken in het (duurzaam) verbeteren van hun (sociale en emotionele) opvoedvaardigheden en hun persoonlijke problematiek. De rechtbank ziet dat de ouders hun best doen, maar gebleken is dat het hen niet lukt om het geleerde vast te houden. Er is sprake van een langdurig patroon dat niet doorbroken wordt.
8.7.
[voornaam minderjarige] verblijft sinds zijn geboorte bij de pleegouders, waar hij de (specifieke) verzorging krijgt die hij nodig heeft. De pleegouders zijn in staat om [voornaam minderjarige] voor de lange termijn een veilige, voorspelbare en gestructureerde opvoedomgeving te bieden waarin hij zich positief kan ontwikkelen. Bovendien verblijven bij de pleegouders twee andere kinderen van de ouders, waardoor [voornaam minderjarige] met hen een duurzame band kan opbouwen.
8.8.
Vanwege de zeer jonge leeftijd van [voornaam minderjarige] is de aanvaardbare termijn waarin hij in afwachting kan blijven van een toekomstperspectief beperkt. Gelet op de aard en de langdurigheid van de problematiek van de ouders, het uitblijven van blijvend resultaat na jarenlange inzet van de hulpverlening en de zeer beperkte leerbaarheid van de ouders, acht de rechtbank de beide ouders niet in staat om – binnen een aanvaardbare termijn – aan te kunnen sluiten bij de specifieke behoeften van [voornaam minderjarige] en hem de structurele zorg en veiligheid te bieden die hij nodig heeft. Een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige] wordt in strijd met zijn belang geacht en zijn perspectief is bij de pleegouders.
8.9.
De moeder heeft op grond van art. 810a lid 2 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een contra-expertise verzocht. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen. In het licht van al het hiervoor overwogene, met name de langdurige forse persoonlijkheidsproblematiek van de ouders, acht de rechtbank het verzoek van de moeder onvoldoende concreet en ter zake dienend. Ten aanzien van de vier oudste kinderen van de ouders, variërend in de leeftijd van 4 tot 11 jaar, is het gezag beëindigd. Daarnaast lukt het ouders al lange tijd zelfs niet om het contact met de vier oudste kinderen te herstellen.
8.10.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW en aan de Europese jurisprudentie is voldaan en zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen. Het is daarnaast in het belang van – de medische situatie van – [voornaam minderjarige] dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, zodat zonder vertraging belangrijke beslissingen over [voornaam minderjarige] genomen kunnen worden.
8.11.
De rechtbank heeft bij deze beslissing ook rekening gehouden met artikel 3, eerste lid van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarin is bepaald - samengevat - dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
8.12.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [voornaam minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Het is in het belang van [voornaam minderjarige] en zijn pleegouders dat een neutrale partij belast wordt met de voogdij over hem, gezien de complexe problematiek van de ouders en het opvliegende karakter van de vader. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De GI is bekend met het gezin en is ook belast met de voogdij over de andere kinderen van de ouders. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI de meest passende (rechts)persoon is om met de voogdij belast te worden.
8.13.
Bovengenoemde doet niets af aan het feit dat de ouders altijd de ouders van [voornaam minderjarige] blijven en dat hun rol in zijn leven van groot belang blijft. De rechtbank acht het daarom in het belang van [voornaam minderjarige] dat er aandacht blijft voor het realiseren van omgang met de ouders.
8.14.
Omdat het primaire verzoek van de Raad zal worden toegewezen, komt de rechtbank niet aan het subsidiaire verzoek toe.
8.15.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW worden de ouders nu hun gezag wordt beëindigd, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan hun opvolger in dit bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van [voornaam minderjarige] .

9.De beslissing

De rechtbank:
9.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[naam moeder], geboren op [geboortedatum 2] 1987 in [geboorteplaats 2] , en
[naam vader], geboren op [geboortedatum 3] 1975 in [geboorteplaats 3] , over [voornaam minderjarige] ;
9.2.
benoemt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd in Amsterdam, tot voogdes over [voornaam minderjarige] ;
9.3.
veroordeelt de ouders aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [voornaam minderjarige] te doen;
9.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
9.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
9.6.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. van Dijk, voorzitter en tevens kinderrechter, en
mr. A.A.J. de Nijs en mr. D.E. van Hout, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken
op 2 juli 2024, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.