In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen Speelstad Rotterdam B.V. en een gedaagde partij, die in Amsterdam is gevestigd. Speelstad vordert ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van een huurachterstand van € 97.817,44, alsook contractuele boetes en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij betwist de huurachterstand en stelt dat Speelstad tekortschiet in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De gedaagde doet een beroep op opschorting, verrekening en huurprijsvermindering, en vordert in reconventie schadevergoeding en herstel van gebreken. De kantonrechter heeft op 21 juni 2024 in het kort geding geoordeeld dat de vorderingen van Speelstad tot ontruiming en betaling van de huurachterstand worden afgewezen. De rechter oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of de gedaagde tekortschiet in haar verplichtingen, en dat er nader feitenonderzoek nodig is om de stellingen van beide partijen te beoordelen. De kantonrechter heeft ook de nevenvorderingen van de gedaagde afgewezen, omdat het bestaan van de vorderingen en de omvang ervan onduidelijk zijn. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagde partij, omdat Speelstad ongelijk krijgt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.