ECLI:NL:RBROT:2024:10694

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/675129 / JE RK 24-517
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 20 maart 2024, heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een minderjarige, geboren in 2021, in een netwerkpleeggezin. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, die het verzoek indiende. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de grootouders aan vaderszijde verblijft en daar een positieve ontwikkeling doormaakt. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft moeite met de uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om bij de grootouders te blijven totdat de moeder een stabiele woonplaats heeft. De vader is ook betrokken bij de zorg voor de minderjarige en heeft regelmatig contact. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld. De kinderrechter benadrukt het belang van een stabiele omgeving voor de minderjarige en de noodzaak voor de moeder om hulp te zoeken en aan zichzelf te werken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/675129 / JE RK 24-517
Datum uitspraak: 20 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen de GI, te Rotterdam,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
advocaat mr. J.A. Smits te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [plaatsnaam].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, aangekomen bij de rechtbank op 7 maart 2024;
  • het gezinsplan van de GI, aangekomen bij de rechtbank op 13 maart 2024;
  • het emailbericht van de advocaat van de moeder van 14 maart 2024;
  • het verslag van het Ikazia ziekenhuis ingestuurd door de GI, aangekomen bij de rechtbank op 18 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3].
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend ter zitting aan de grootouders vaderszijde (vz).
.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de grootouders vz.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 oktober 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 6 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit als volgt toe. [minderjarige] verblijft momenteel op een stabiele plek waar hij structuur en affectie krijgt. De afgelopen twee weken is [minderjarige] een ander kind dan een paar weken geleden. [minderjarige] verblijft sinds twee weken bij de grootouders vz op vrijwillige basis, na een week opgenomen te zijn geweest in het Ikazia ziekenhuis. De jeugdbeschermer zorgt ervoor dat de ouders [minderjarige] allebei regelmatig zien. Het is niet in het belang van [minderjarige] om weer te verhuizen naar een tijdelijke verblijfplek bij de moeder. Zodra de moeder met haar partner een huis krijgt, is de GI voornemens om opvoedondersteuning en het NIKA traject in te zetten bij de moeder. De moeder verdient een kans om zich te herpakken en daarom is de GI van mening dat [minderjarige] gedurende de ondertoezichtstelling nog bij de grootouders vz moet blijven. Zodra eerder blijkt dat [minderjarige] terug kan naar de moeder, zal de GI tot een thuisplaatsing overgaan.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft moeite met de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij betreurt hoe het is gelopen. De moeder begrijpt dat de situatie zorgelijk is en er nog geen hulp is ingezet. De machtiging tot uithuisplaatsing tot oktober is echter een lange tijd. De moeder zou liever over een periode van drie maanden bij elkaar komen om te kijken welke stappen er gezet moeten worden. De moeder heeft zich ingeschreven bij de ouders van haar partner. Zij heeft al twee jaar een relatie met haar partner. Er staan zorgen over [minderjarige] in de stukken, waaronder de stagnatie van de hulpverlening omdat de moeder telkens van verblijfplaats wijzigt. De moeder heeft nu een vaste plek in Delft en daar kan hulp ingezet worden. De moeder is bovendien begonnen met hulp inschakelen voor zichzelf. Zij gaat hulp krijgen bij haar PTSS en trauma’s.
4.2.
De vader heeft ter zitting het volgende kenbaar gemaakt. De vader vindt het belang van [minderjarige] het belangrijkst. Op dit moment ziet de vader [minderjarige] elke dag. De vader verblijft tijdelijk bij de grootouders vz vanwege zijn werk. [minderjarige] is een ander kind dan hij twee weken geleden was. Sinds hij bij de grootouders vz verblijft is hij erg vrolijk.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
5.2.
[minderjarige] is in zijn jonge leven al meerdere keren van verblijfplaats gewisseld. [minderjarige] verbleef telkens met zijn moeder bij andere mensen en heeft veel onrust ervaren. Met name voor een jong kind is dat niet goed. De moeder woont op dit moment bij de ouders van haar vriend. Het is nog onduidelijk hoe lang de moeder hier zal (kunnen) verblijven en de GI heeft naar de geschiktheid van deze plek voor [minderjarige] nog geen onderzoek gedaan. Hierdoor kan nu niet worden geconcludeerd dat het hier gaat om een mogelijke stabiele en veilige verblijfplaats voor [minderjarige]. Sinds [minderjarige] bij de grootouders vz is geplaatst maakt hij een positieve ontwikkeling door. [minderjarige] krijgt structuur, stabiliteit en affectie bij de grootouders vz. Om deze reden is het in het belang van [minderjarige] om bij de grootouders vz te blijven, in ieder geval totdat de moeder daadwerkelijk een vaste woonplaats heeft. Tot die tijd is het van groot belang dat de moeder hulp inschakelt om aan zichzelf te werken en het is daarbij positief dat de moeder openstaat voor hulp en zelf al aan de slag is gegaan. Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] is het in zijn belang dat het verkrijgen van een stabiele vaste woonplaats van de moeder niet te lang op zich laat wachten. Indien GI tot de conclusie komt dat de moeder voor het verstrijken van de nu te verlenen machtiging op een stabiele en geschikte woon- en verblijfplaats voor [minderjarige] woont, kan [minderjarige] onder aanwijzingen van de GI en mogelijk met begeleiding weer worden teruggeplaatst bij de moeder. De GI dient tevens de komende periode in te zetten op een structurele omgangsregeling met de moeder, die waar mogelijk kan worden uitgebreid. Terwijl [minderjarige] bij zijn grootouders vz verblijft, is het van groot belang dat de band tussen [minderjarige] en de moeder behouden blijft. Dit geldt ook voor de vader, op het moment dat [minderjarige] weer bij de moeder wordt geplaatst.
5.3.
De vader is tot aan de zitting aangemerkt als informant. Ter zitting is gebleken dat de vader betrokken is in het leven van [minderjarige] en deel uitmaakt van het gezins- en familiesysteem. De vader ziet [minderjarige] dagelijks nu hij bij de grootouders vz verblijft. Daarvoor had hij ook regelmatig omgang met [minderjarige]. Gezien deze omstandigheden merkt de kinderrechter de vader aan als belanghebbende.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin met ingang van 20 maart 2024 tot 6 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024 door mr. A. Verweij, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Versteeg als griffier, en op schrift gesteld op 3 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.