ECLI:NL:RBROT:2024:10771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
24/9547
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting horeca-inrichting door burgemeester na overtreding Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een horeca-exploitant, had bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar café door de burgemeester van Voorne aan Zee, die was opgelegd vanwege een overtreding van de Opiumwet. De burgemeester had het café gesloten voor een periode van zes maanden na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en softdrugs in het café. Verzoekster had eerder al een voorlopige voorziening aangevraagd, die leidde tot heropening van het café, maar de burgemeester handhaafde zijn besluit om het café opnieuw te sluiten na een beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet alle relevante omstandigheden in zijn beslissing had meegewogen. De rechter heeft de belangenafweging in het voordeel van verzoekster laten uitvallen, waardoor het café open mag blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester de sluiting van het café weliswaar noodzakelijk had kunnen achten, maar dat de duur van de sluiting niet evenwichtig was. Verzoekster had financiële stukken overgelegd waaruit bleek dat een sluiting van zes maanden zou leiden tot faillissement. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de burgemeester bij het nemen van besluiten die ingrijpende gevolgen hebben voor ondernemers. De voorzieningenrechter heeft de sluiting van het café geschorst tot de uitspraak op het beroep, wat betekent dat verzoekster voorlopig haar activiteiten kan voortzetten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9547

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.P.V. den Engelsman),
en

de burgemeester van Voorne aan Zee

(gemachtigde: mr. L.J. Bel).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 27 juni 2024 heeft de burgemeester verzoeksters horeca-inrichting per 28 juni 2024 gesloten voor zes maanden vanwege een overtreding van de Opiumwet. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 op het bezwaar van verzoekster is de burgemeester bij dit besluit gebleven.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, [persoon A] , [persoon B] (beiden namens verzoekster), de gemachtigde van de burgemeester en [persoon C] (namens de burgemeester).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoekster exploiteert een horeca-inrichting op het adres [adres] in [plaats] (het café).
4. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 18 juni 2024 blijkt het volgende. De politie heeft in 2023 en 2024 meerdere signalen ontvangen over handel in verdovende middelen vanuit het café. De politie heeft nader onderzoek verricht naar deze informatie.
Zo zijn er observaties verricht. Tijdens deze observaties is gezien dat werknemers van verzoekster bewegingen maakten vanuit het café die passen bij de handel in verdovende middelen.
Op 14 juni 2024 heeft de politie een instap é in het café. Tijdens een doorzoeking van het café heeft de politie 38,9 gram MDMA, 38,7 gram cocaïne, 1.100,9 gram hasj en 19,93 gram hennep aangetroffen. Het merendeel van deze verdovende middelen is aangetroffen in de keuken van het café: in een tas en jas van twee keukenmedewerkers. Een klein gedeelte van de verdovende middelen is aangetroffen bij een aantal bezoekers van het café.
5. De burgemeester heeft de exploitatievergunning van verzoekster ingetrokken vanaf 14 juni 2024 voor de duur van twee weken. De burgemeester heeft vervolgens besloten om het café te sluiten voor de duur van 6 maanden, van 28 juni 2024 tot 28 december 2024.
6. Verzoekster heeft eerder al een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 5 juli 2024 geoordeeld dat het café weer open mag vanaf 1 september 2024 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1]
Waar gaat het in deze zaak om?
7. De burgemeester heeft met het bestreden besluit van 18 oktober 2024 het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de vorige voorlopige voorziening is uitgewerkt op 1 november 2024 en dat het café vanaf die datum weer dicht zou moeten. Verzoekster heeft een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om dat te voorkomen. Gelet op de naderende sluitingsdatum heeft verzoekster een spoedeisend belang bij dit verzoek.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waarom beslist de voorzieningenrechter niet op het beroep?
9. De voorzieningenrechter heeft de mogelijkheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de beroepszaak. Tijdens de zitting heeft verzoekster aangegeven dat het bestreden besluit zeer recentelijk is genomen en dat zij nog aanvullende beroepsgronden in wil dienen.
De voorzieningenrechter ziet daarom af van haar bevoegdheid om ook in de beroepszaak uitspraak te doen.
Bevoegdheid en noodzaak tot sluiten
10. Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd was om verzoeksters café te sluiten vanwege een overtreding van de Opiumwet. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter zich in het vorige verzoek om een voorlopige voorziening al uitgelaten over de noodzaak om het café te sluiten. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De burgemeester heeft de sluiting van het café dus noodzakelijk mogen achten.
Is de sluiting van het café evenwichtig?
11. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het café noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is.
De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
12.1.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij het financieel niet zou redden als het café nu nog zes maanden dicht zou moeten. Zij heeft tijdens de bezwaarprocedure financiële stukken overgelegd, te weten jaarrekeningen van 2022 en 2023, bankafschriften van de lopende rekening en spaarrekening, een overzicht van de vaste lasten over de periode van
15 juni tot en met 31 december 2024 en twee verklaringen van een administratiekantoor van 3 en 10 september 2024 over de financiële situatie van verzoekster. Volgens het administratiekantoor zal een sluiting van vier maanden leiden tot een faillissement, omdat dan de vaste lasten niet meer betaald kunnen worden. Verzoekster heeft namelijk geen reserves meer en bij een sluiting komen er ook geen inkomsten meer binnen.
12.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het op dit moment nog gaat om een sluiting van het café tot 28 december 2024; dus voor maximaal nog eens twee maanden.
De voorzieningenrechter stelt op basis van de door verzoekster overgelegde financiële stukken vast dat verzoekster geen geld meer heeft op haar spaarrekening en dat zij (eind augustus 2024) nog ongeveer € 4.500,- op haar lopende rekening had. Volgens het administratiekantoor heeft verzoekster een maandelijks uitgavenpatroon van € 17.827,-, inclusief het salaris van de vennoten. Uit de jaarrekening van 2023 blijkt dat het eigen vermogen van de vennoten ruim € 130.000,- bedraagt.
De voorzieningenrechter vindt het op basis van die gegevens aannemelijk dat verzoekster een sluiting tot 28 december 2024, dus een sluiting voor de duur van maximaal 2 maanden, financieel zou moeten kunnen overbruggen. Het tegendeel is door verzoekster in ieder geval niet aannemelijk gemaakt.
13.1.
De burgemeester heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie) en dit advies volledig overgenomen.
In dit advies staat dat de commissie het bezwaarschrift strikt juridisch gezien ongegrond acht, maar dat zij de burgemeester bij het nemen van de beslissing op bezwaar er nog wel op wil wijzen dat de eigenaren van het café niet als verdachten zijn aangemerkt, dat zij geen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet, de twee keukenmedewerkers zijn ontslagen en er inmiddels een veiligheidsplan en huisreglement voor bezoekers is opgesteld. De burgemeester is in het bestreden besluit echter niet ingegaan op deze omstandigheden. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit op dit punt geen stand zal houden.
13.2.
De burgemeester heeft tijdens de zitting verwezen naar het primaire besluit, waarin deze omstandigheden volgens hem wel zijn meegewogen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt dit wel voor het ontslag van de keukenmedewerkers en het opstellen van een veiligheidsplan en huisreglement, maar niet voor de omstandigheid dat de eigenaren niet als verdachten zijn aangemerkt en dat zij geen antecedenten hebben op het gebied van de Opiumwet. De burgemeester heeft dus niet alle omstandigheden kenbaar meegewogen.
14. Door de eerdere voorlopige voorziening is het café sinds 1 september 2024 weer open. Er is niet gebleken dat er zich sindsdien nog problemen hebben voorgedaan. Er zijn in ieder geval geen meldingen over (drugsgerelateerde) overlast of drugshandel bekend geworden. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter wel de overtuiging dat de eigenaren beter toezicht zullen houden en strenger zullen optreden bij signalen van drugshandel of overlast, omdat zij hebben ervaren dat de gevolgen heel groot kunnen zijn. Verder weegt de voorzieningenrechter mee de omstandigheden zoals genoemd in overweging 13.1. Dit alles maakt dat de voorzieningenrechter haar belangenafweging in het voordeel van verzoekster laat uitvallen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
Verzoekster krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en heeft aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-.
17. De eigenaren die tijdens de zitting aanwezig waren, hebben gevraagd om een vergoeding van de reiskosten. De voorzieningenrechter overweegt dat reiskosten in beginsel worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klas. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken en kent voor de heen- en terugreis in totaal een bedrag van € 12,74 per persoon toe.
18. De eigenaren hebben ook gevraagd om een vergoeding van de verletkosten van € 200,-. Als de verletkosten - zoals in dit geval - niet zijn aangetoond door middel van bewijsstukken, dan is dat een reden om de vergoeding vast te stellen op het minimumtarief dat volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht € 8,- per uur is. De rechtbank zal de burgemeester dan ook veroordelen om € 32,- aan verletkosten per persoon te betalen. [2]
19. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.839,48.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.839,48 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.
de griffier is verhinderd om de uitspraak
te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Hierbij is rekening gehouden met de reistijd van (in totaal) ongeveer 2,5 uur en een zittingsduur van ongeveer 1,5 uur.