In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Infinitascare B.V. (eiseres) en CAReKINE B.V. (gedaagde). Infinitas, een zorgaanbieder, was bij vonnis van 23 augustus 2024 veroordeeld om een geldsom van € 9.745,61 aan Carekine te betalen. Infinitas verzocht de rechtbank om de executie van dit vonnis te schorsen, omdat zij in financiële problemen verkeerde en vreesde voor een faillissement. De kantonrechter oordeelde dat Infinitas onvoldoende had onderbouwd dat de executie van het vonnis zou leiden tot een noodtoestand. De kantonrechter stelde vast dat de belangen van Carekine, die al twee jaar op betaling wachtte, zwaarder wogen dan die van Infinitas. De vordering van Infinitas werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Carekine, die op € 949,- werden begroot.
De procedure begon met een dagvaarding op 10 september 2024, gevolgd door een zitting op 18 september 2024. Infinitas stelde dat de executie van het vonnis haar liquiditeit zou aantasten en dat dit zou leiden tot het einde van haar zorgactiviteiten. Carekine betwistte deze claims en stelde dat Infinitas al jarenlang haar verplichtingen niet nakwam. De kantonrechter oordeelde dat de financiële problemen van Infinitas niet voldoende waren onderbouwd en dat de belangenafweging in het voordeel van Carekine uitviel. De vordering van Infinitas werd afgewezen, en zij moest de proceskosten betalen.