ECLI:NL:RBROT:2024:10782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
11296567 \ VV EXPL 24-439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen zorgaanbieder en zorgleverancier met verzoek tot schorsing van vonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Infinitascare B.V. (eiseres) en CAReKINE B.V. (gedaagde). Infinitas, een zorgaanbieder, was bij vonnis van 23 augustus 2024 veroordeeld om een geldsom van € 9.745,61 aan Carekine te betalen. Infinitas verzocht de rechtbank om de executie van dit vonnis te schorsen, omdat zij in financiële problemen verkeerde en vreesde voor een faillissement. De kantonrechter oordeelde dat Infinitas onvoldoende had onderbouwd dat de executie van het vonnis zou leiden tot een noodtoestand. De kantonrechter stelde vast dat de belangen van Carekine, die al twee jaar op betaling wachtte, zwaarder wogen dan die van Infinitas. De vordering van Infinitas werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Carekine, die op € 949,- werden begroot.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 september 2024, gevolgd door een zitting op 18 september 2024. Infinitas stelde dat de executie van het vonnis haar liquiditeit zou aantasten en dat dit zou leiden tot het einde van haar zorgactiviteiten. Carekine betwistte deze claims en stelde dat Infinitas al jarenlang haar verplichtingen niet nakwam. De kantonrechter oordeelde dat de financiële problemen van Infinitas niet voldoende waren onderbouwd en dat de belangenafweging in het voordeel van Carekine uitviel. De vordering van Infinitas werd afgewezen, en zij moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11296567 \ VV EXPL 24-439
datum uitspraak: 25 september 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Infinitascare B.V.,
vestigingsplaats: Barendrecht,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.D. Kurz,
tegen
CAReKINE B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. Haouli.
De partijen worden hierna ‘Infinitas’ en ‘Carekine’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 september 2024, met producties;
  • het e-mailbericht van Infinitas van 16 september 2024, met productie 11;
  • de brief van 16 september 2024 van Carekine, met producties;
  • de pleitnota van Infinitas;
  • de pleitnota van Carekine.
1.2.
Op 18 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was namens Infinitas aanwezig mr. S.D. Kurz. Namens Carekine waren aanwezig [naam] en mr. R. Haouli.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
Infinitas is een zorgaanbieder die momenteel zorg levert aan dertien verstandelijk gehandicapten. Mevrouw [naam] (hierna: Dumfries), enig bestuurder en aandeelhouder van Carekine, heeft in de periode van 11 juli 2022 tot 3 oktober 2022 als interim bestuurder van Infinitas opgetreden. Tussen partijen is vervolgens een geschil ontstaan over de betaling van door Carekine aan Infinitas gedeclareerde overuren. Dit geschil hebben zij voorgelegd aan de kantonrechter van deze rechtbank.
2.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 23 augustus 2024 (zaaknummer 10750006 CV EXPL 23-28039) Infinitas veroordeeld om aan Carekine te betalen een bedrag van € 9.745,61, te vermeerderen met rente, incassokosten en proceskosten. In een emailbericht van 29 augustus 2024 heeft de gemachtigde van Carekine vervolgens Infinitas gesommeerd binnen vijf dagen tot betaling over te gaan van hetgeen zij conform het vonnis aan Carekine verschuldigd is, zijnde een totaal bedrag van € 18.137,69. Infinitas heeft daarna aan Carekine een voorstel tot betalingsregeling gedaan, waar Carekine niet mee akkoord is gegaan.
De vordering
2.3.
Infinitas stelt zich op het standpunt dat zij niet in staat is om het gehele bedrag ineens te voldoen aan Carekine en dat zij op een faillissement afstevent als de executie van het vonnis geen halt wordt toegeroepen. Voorts stelt Infinitas dat zij tijdens de procedure bij de kantonrechter er achter is gekomen dat zij een vordering heeft op Carekine, omdat Carekine op twee punten haar zorgplicht heeft geschonden. Deze vordering is volgens Infinitas hoger dan de vordering die Carekine op haar heeft. Infinitas heeft inmiddels op 16 september 2024 een dagvaarding aan Carekine laten betekenen waarin staat dat Carekine op 4 oktober 2024 voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam moet verschijnen.
2.4.
Tegen deze achtergrond vordert Infinitas dat de executie van de grosse van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2024 wordt geschorst totdat er in een bodemprocedure op het geschil zal zijn beslist. Met de bodemprocedure bedoelt Infinitas de procedure die zij inmiddels bij de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam is gestart.
2.5.
Carekine stelt zich op het standpunt dat de vordering wegens onbevoegdheid van de kantonrechter moet worden verwezen naar de rechtbank, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen.
De kantonrechter is bevoegd
2.6.
In deze zaak is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Uit het per 1 oktober 2020 gewijzigde artikel 438 lid 2, tweede zin, Rv volgt dat de kantonrechter ook bevoegd is als kortgedingrechter te oordelen in executiegeschillen in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Aangezien het vonnis van 23 augustus 2024 een vonnis is van de kantonrechter, heeft Infinitas terecht onderhavig executiegeschil bij de kantonrechter aanhangig gemaakt. De relatieve bevoegdheid is tussen partijen niet in geschil.
Spoedeisend belang
2.7.
Infinitas heeft voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft, omdat Carekine op 29 augustus 2024 haar heeft gesommeerd tot betaling over te gaan en Carekine in het verleden al eens is overgegaan tot het leggen van derdenbeslag.
De beoordelingsmaatstaf
2.8.
Het vonnis van 23 augustus 2024 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het direct ten uitvoer kan worden gelegd door Carekine en de uitkomst van een eventueel hoger beroep niet hoeft te worden afgewacht. Infinitas heeft aangegeven dat zij nog geen hoger beroep heeft ingesteld en ook nog niet weet of zij dat gaat doen, gelet op de kosten die hiermee gepaard gaan. De hoger beroepstermijn is echter nog niet verstreken. Omdat de kantonrechter de beslissing om het vonnis van 23 augustus 2024 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet heeft gemotiveerd, moet volgens de Hoge Raad [1] in deze situatie de volgende maatstaf worden gehanteerd. Beoordeeld moet worden of de belangen van Infinitas bij het schorsen van het vonnis en dus het nog niet mogen innen van de vordering door Carekine zwaarder wegen, dan de belangen van Carekine om het vonnis niet te schorsen en dus om de vordering (al) te innen. De belangen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van het bestreden vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan in de oordeelsvorming worden betrokken of het bestreden vonnis berust op een kennelijke misslag.
De belangenafweging
2.9.
Infinitas stelt dat zij door de executie van het vonnis in een noodtoestand zal geraken. Niet alleen zal dit het einde betekenen van Infinitas, maar volgens Infinitas zullen ook haar cliënten en medewerkers hierdoor geraakt worden. Bij een faillissement zullen de cliënten herplaatst moeten worden, wat gelet op de lange wachtlijsten en de hoge indicaties van een aantal cliënten heel moeilijk zal zijn. Ook zal haar personeel niet betaald kunnen worden. Deze belangen moeten volgens Infinitas ook worden meegewogen. Daarnaast stelt Infinitas dat zij in onderhandeling is over een overname van haar activiteiten door een grote zorgaanbieder en dat executie van het vonnis deze overname doorkruist.
2.10.
Carekine betwist dat er een noodtoestand zal ontstaan. Volgens Carekine zijn hier geen stukken van overgelegd en is het bovendien geen feit dat na het vonnis is voorgevallen of aan het licht is gekomen, omdat Infinitas al jarenlang schuldeisers probeert te weren met de stelling dat nakomen van haar verplichtingen zal leiden tot haar faillissement. Volgens Carekine weegt haar belang zwaarder en wacht zij al twee jaar op haar geld.
2.11.
Overwogen wordt als volgt. Infinitas heeft de door haar gestelde grote financiële problemen niet met stukken onderbouwd. Zij stelt dat de executie van het vonnis een zodanige aanslag op haar liquiditeit tot gevolg zal hebben dat dit het einde van Infinitas zal betekenen, maar licht niet toe waarom dat het geval zal zijn. Dat Infinitas in het verleden meerdere faillissementsaanvragen heeft kunnen afwenden, is zonder die nadere toelichting onvoldoende onderbouwing dat nu ook sprake is van eenzelfde soort situatie. Het is daarom op dit moment niet aannemelijk dat als Carekine tot executie van het vonnis over zal gaan, dit het faillissement van Infinitas tot gevolg zal hebben en er derhalve een noodtoestand zal ontstaan. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat de belangen van Infinitas bij schorsing van de executie zwaarder wegen dan de belangen van Carekine om tot executie over te gaan. Hierdoor wordt niet meer toegekomen aan de vraag of de afgeleide belangen van de cliënten en medewerkers van Infinitas tot een belangenafweging in het voordeel van Infinitas moet leiden. Doordat het immers onvoldoende aannemelijk is dat Infinitas door de executie van het vonnis failliet zal gaan, is het ook niet aannemelijk dat de cliënten en medewerkers hierdoor worden getroffen. Dat de executie van het vonnis de overname door een grote zorgaanbieder doorkruist, wat Infinitas stelt, is evenmin voldoende onderbouwd.
2.12.
De schadevergoedingsvordering die Infinitas tegen Carekine heeft ingesteld en die volgens Infinitas hoger is dan de vordering die Carekine op Infinitas heeft, maakt het voorgaande niet anders. Carekine heeft deze vordering gemotiveerd betwist en de door Infinitas hierover gestarte rechtszaak is pas net gestart. Mede gelet op wat hiervoor is overwogen over de financiële situatie van Infinitas, kan daarom niet geoordeeld worden dat het belang van Infinitas zwaarder weegt dan het belang van Carekine, die al twee jaar op haar geld wacht.
2.13.
De vordering van Infinitas wordt gelet op wat hiervoor is overwogen afgewezen.
Infinitas moet de proceskosten betalen
2.14.
De proceskosten komen voor rekening van Infinitas, omdat zij de in het ongelijk gestelde partij is (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die Infinitas aan Carekine moet betalen op € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 949,- Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Infinitas in de proceskosten, die aan de kant van Carekine worden begroot op € 949,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en in het openbaar uitgesproken.
31688

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026