Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep inzake griffierecht. Opposante had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht, die op 20 september 2021 een beslissing had genomen. De rechtbank had op 14 november 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het verschuldigde griffierecht van € 360,- niet volledig had betaald. Opposante heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, dat op 30 januari 2024 is behandeld.
De rechtbank oordeelde dat de tenaamstelling van de griffierechtnota niet doorslaggevend was voor de vraag of opposante in verzuim was met de betaling. Ondanks dat opposante slechts € 100,- had betaald, werd het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de procedure met ruim negen maanden was overschreden, wat opposante recht gaf op schadevergoeding. Echter, de rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het verzoek niet in het belang van opposante was, maar in het belang van de gemachtigde.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en verklaarde het verzet ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter G.C.W. van der Feltz, in aanwezigheid van griffier M. Noordegraaf, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.