ECLI:NL:RBROT:2024:1083

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
ROT 21/5518 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht en verzoek om schadevergoeding

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep inzake griffierecht. Opposante had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht, die op 20 september 2021 een beslissing had genomen. De rechtbank had op 14 november 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposante het verschuldigde griffierecht van € 360,- niet volledig had betaald. Opposante heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, dat op 30 januari 2024 is behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de tenaamstelling van de griffierechtnota niet doorslaggevend was voor de vraag of opposante in verzuim was met de betaling. Ondanks dat opposante slechts € 100,- had betaald, werd het verzet ongegrond verklaard. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de procedure met ruim negen maanden was overschreden, wat opposante recht gaf op schadevergoeding. Echter, de rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het verzoek niet in het belang van opposante was, maar in het belang van de gemachtigde.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en verklaarde het verzet ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter G.C.W. van der Feltz, in aanwezigheid van griffier M. Noordegraaf, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5518 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 op het verzet van

[opposante01], uit [plaatsnaam01], opposante

(gemachtigde: mr. [naam02]).
tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 november 2022 in het geding tussen
opposante
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Souljé)

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht van 20 september 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 november 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Ook is taxateur [naam01] namens verweerder verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante het verschuldigde griffierecht van € 360,- niet volledig heeft betaald. Er is geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert aan dat de griffierechtnota een onjuiste tenaamstelling heeft. Volgens de gemachtigde van opposante, zijn de griffierechtnota en de betalingsherinnering ten onrechte gericht aan [naam02] en niet aan [bedrijf01]
De tenaamstelling is echter niet doorslaggevend voor de vraag of opposante in verzuim is geweest met de (volledige) betaling van het griffierecht. Waar het om gaat is dat deze brieven de gemachtigde hebben bereikt en gelet op de betaling van € 50,- aan griffierecht op 8 april 2022 en nogmaals € 50,- aan griffierecht op 12 mei 2022, is dat het geval. De gemachtigde treedt in zoverre alleen op als correspondentieadres en de adressering heeft geen verdere juridische gevolgen, nog daargelaten dat het door de rechtbank gebruikte postbusadres (ook) dat van [bedrijf01] is. [1]
4. Verder wijst de gemachtigde van opposante er op dat hij de betalingen van in totaal € 100,- aan griffierecht niet heeft terug gekregen. De rechtbank zal daarom het Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak de opdracht heeft gegeven om dit bedrag terug te storten. Dit doet echter niet af aan het feit dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien opposante niet het volledige griffierecht heeft betaald.
5. De gemachtigde van opposante heeft voorts verzocht om immateriële schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
6. In verzetzaken hoeft de rechtbank alleen op een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn te beslissen als op het moment van de uitspraak op het verzet anderhalf jaar is verstreken sinds de indiening van het beroep. Dat is in deze zaak het geval. De rechtbank dient daarom te beslissen op het verzoek om vergoeding van immateriële schade. [2]
7. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met ruim negen maanden is overschreden, zodat opposante in beginsel recht heeft op schadevergoeding. Spanning en frustratie vanwege de lange duur van de procedure worden bij opposante verondersteld.
8. De rechtbank stelt echter vast dat uit de door opposante afgegeven volmacht blijkt dat toekenning van het door de gemachtigde van opposante ingediende verzoek tot schadevergoeding er niet toe leidt dat opposante wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie, maar wat als compensatie van spanning en frustratie van opposante is bedoeld, zou in werkelijkheid winst voor (de BV van) de gemachtigde vormen. Het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding dient dus niet het belang van opposante. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen. [3]
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 februari 2024.
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie hof Den Haag, 24 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2421
2.Zie Hoge Raad, 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712
3.Vergelijk bijvoorbeeld hof Den Haag, 28 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2680