ECLI:NL:RBROT:2024:10863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
C/10/678352 / JE RK 24-922
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 15 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018. De kinderrechter heeft besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van een jaar, en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlengen tot 15 december 2024. Dit besluit is genomen omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] en het niet duidelijk is of de moeder in staat is om langdurig de zorg en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, en dit verzoek is door de kinderrechter gehonoreerd. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er binnen zes maanden duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een pro forma-zitting op 1 november 2024, waarbij de GI uiterlijk op die datum moet rapporteren over de stand van zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/678352 / JE RK 24-922
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [plaatsnaam 1] ,
advocaat mr. V. de Roo, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [plaatsnaam 2] ,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI JBRR.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI WSS
.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt in haar beoordeling mee het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 22 april 2024, ontvangen op 23 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met advocaat mr. N. Schuerman (waarnemend voor mr. V. de Roo);
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 3] ;
  • een vertegenwoordiger van de GI JBRR, [naam 4] ,
  • een vertegenwoordiger de GI WSS, [naam 5] .

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de vader.
2.3.
Bij beschikking van 16 februari 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 mei 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 26 februari 2024 de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader tot 16 mei 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van een jaar. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. [minderjarige] is nog een jong meisje dat al veel heeft meegemaakt. Zij is drie jaar lang uit huis geplaatst geweest vanwege de situatie bij de moeder thuis. Vorig jaar is [minderjarige] teruggeplaatst bij de moeder, maar in februari 2024 is zij opnieuw uit huis geplaatst, te weten bij de vader. [minderjarige] laat moeilijk gedrag zien en zoekt de grenzen op bij de vader. Vermoedelijk zit [minderjarige] in de knoop met haar loyaliteit. Gekeken moet worden of [minderjarige] op termijn weer terug kan naar de moeder. Dat traject moet worden begeleid door de GI WSS.

4.De standpunten

4.1.
De GI JBRR ondersteunt het verzoek van de Raad. [minderjarige] is een leuk kind. Zij heeft wekelijks gesprekken met Pameijer en de intern begeleider van school. De verslagen daarvan worden met de ouders gedeeld.
Het heeft lang geduurd voordat de bezoeken tussen [minderjarige] en de moeder werden opgezet. Twee weken geleden heeft het eerste contactmoment tussen [minderjarige] en de moeder sinds de uithuisplaatsing plaatsgevonden. De halfzus van [minderjarige] , [naam 6] , was daar ook bij. Dat bezoek is heel goed verlopen. [minderjarige] heeft gedurende het bezoek van twee uur lang niets geks laten zien. Wel valt op dat [minderjarige] bepaalde uitlatingen doet. Zo zegt [minderjarige] bij de moeder dat de vader niet lief is en zegt zij bij de vader dat de moeder niet lief is. Het is belangrijk dat goed gekeken wordt of en zo ja, welke problematiek speelt bij [minderjarige] . Daarbij moet ook worden gekeken naar de hechting. Verder adviseert de GI JBRR om therapie voor [minderjarige] en opvoedondersteuning voor de vader en diens partner in te zetten.
Er staat nu elke twee weken een bezoek van twee uur met [minderjarige] en de moeder gepland. [naam 6] kan daar niet bij aansluiten omdat zij dan op school zit. Met de vader moet besproken worden hoe het contact tussen de zussen kan worden vormgegeven. De GI JBRR stelt voor om een regeling voor [naam 6] en [minderjarige] op te stellen, waarbij zij elkaar (vaker) kunnen zien.
Op vragen van de kinderrechter geeft de GI JBRR aan dat [minderjarige] nog naar de basisschool voor Daltononderwijs in [plaatsnaam 3] gaat. De vader brengt [minderjarige] daar elke dag heen vanuit [plaatsnaam 2] .
4.2.
De GI WSS staat achter het verzoek van de Raad. Het is belangrijk dat er een passende regeling komt voor de omgang tussen de moeder, [minderjarige] en haar halfzus [naam 6] . De GI WSS is bereid om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
4.3.
De moeder brengt, mede bij monde van haar advocaat, het volgende naar voren. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij zo spoedig mogelijk weer naar huis komt. Het gaat weer goed met de moeder. Zij heeft haar stabiliteit weer teruggevonden, is begonnen met EMDR en heeft haar huis op orde. Wellicht kan [minderjarige] in de zomervakantie terug bij de moeder worden geplaatst. In de tussentijd zou de moeder meer bezoekmomenten willen. Nadat [minderjarige] bij de vader is geplaatst, heeft de moeder haar lange tijd niet gezien.
[minderjarige] heeft veel meegemaakt. De moeder vermoedt dat [minderjarige] last heeft van loyaliteitsproblemen. Over de school van [minderjarige] geeft de moeder aan dat zij er bewust voor heeft gekozen om [minderjarige] naar een school voor Daltononderwijs te laten gaan. De moeder wil niet dat [minderjarige] van school wisselt, aangezien de huidige school een veilige plek voor haar is.
4.4.
De vader is het eens met het verzoek van de Raad. Hij heeft altijd gedacht dat een kind bij de moeder hoort. Daarom heeft de vader er eerder samen met de moeder voor geknokt dat de kinderen weer naar haar huis kwamen. Na afloop van de ondertoezichtstelling in november 2023 schijnt er echter binnen een week weer van alles te zijn voorgevallen. De vader verwacht dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder niet meer mogelijk is. Elk najaar komt de moeder weer in een depressie terecht. De moeder verdient geen derde kans. [minderjarige] is geen “testpop” die je heen en weer kunt geven. Bij de vader krijgt [minderjarige] rust en stabiliteit. [minderjarige] wil de moeder wel af en toe zien, maar zij wil niet terug naar de moeder. Bij het laatste contactmoment was te zien dat [minderjarige] blij was om de moeder weer te zien.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Er zijn ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . In maart 2020 is zij samen met haar halfzus [naam 6] uit huis geplaatst, vanwege forse zorgen over de opvoedomgeving bij de moeder thuis. Er zou onder meer sprake zijn van verwaarlozing en huiselijk geweld. In de jaren die volgden werd hulpverlening ingezet en uiteindelijk werd een positieve groei gezien bij de moeder. In februari 2023 zijn [naam 6] en [minderjarige] weer bij de moeder geplaatst en een aantal maanden later werd ook de ondertoezichtstelling beëindigd. Korte tijd later ging het echter opnieuw mis. De kinderen vertelden zeer zorgelijke verhalen. [minderjarige] werd vervolgens bij de vader geplaatst.
5.3.
Uitgezocht moet worden welke hulp nodig is voor [minderjarige] . Daarnaast moet worden gekeken welke vorm van hulpverlening bij de vader en bij de moeder thuis moet worden ingezet. De Raad denkt aan systemische en pedagogische hulp voor de vader en diens partner en hulpverlening voor [minderjarige] gericht op hechting en trauma. Verder is het van belang dat er aandacht is voor de omgang tussen [minderjarige] en de moeder en tussen [minderjarige] en [naam 6] . De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is daarvoor noodzakelijk.
5.4.
De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Omdat de aanpak en begeleiding van de GI WSS beter aansluit bij (de problematiek van) het gezin dan die van de GI JBRR, zal de kinderrechter de GI WSS benoemen tot uitvoerder van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Omdat op dit moment niet duidelijk is of de moeder in staat zal zijn om langdurig de zorg en opvoeding van [minderjarige] te dragen, dient de plaatsing van [minderjarige] bij de vader vooralsnog te worden voortgezet. De komende tijd moet worden bekeken of en zo ja, op welke termijn [minderjarige] weer bij de moeder kan wonen. Het is van belang dat daar binnen een aanvaardbare termijn helderheid over komt. De Raad stelt in zijn rapport dat binnen zes maanden duidelijk moet zijn waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Daarop gelet zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen voor de duur van zeven maanden en het overig verzochte aanhouden, zodat een volgende zitting kan worden gepland waarop besproken kan worden hoe het gaat.
5.6.
De kinderrechter verzoekt de GI uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum te rapporteren over de stand van zaken op dat moment, met afschrift aan de (advocaat van de) belanghebbende.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 15 mei 2024 tot 15 mei 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader tot 15 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
en alvorens verder te beslissen:
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de pro forma-zitting van 1 november 2024;
6.5.
bepaalt dat de belanghebbenden, de GI en de Raad op die datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
6.6.
bepaalt dat de GI uiterlijk op de pro forma-datum van 1 november 2024 rapporteert, met afschrift aan de belanghebbenden en de Raad, zoals hiervoor vermeld.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier, en op schrift gesteld op 13 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.