ECLI:NL:RBROT:2024:11081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
10/020458-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het voorhanden hebben van ruim 70 kilo cocaïne met oplegging van gevangenisstraf

Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van ruim 70 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1975 en ten tijde van de zitting preventief in detentie, werd bijgestaan door raadsman mr. G.R. Stolk. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en heeft dit zonder nadere motivering bewezen verklaard. De bewezen feiten omvatten het opzettelijk afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne in de periode van 10 januari 2024 tot en met 17 januari 2024 in Capelle aan den IJssel, Veldhoven en Waddinxveen. De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar zijn en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft een deel van de cocaïne in zijn auto bewaard en een ander deel in zijn woning opgeslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 2 jaren in. Daarnaast werden de in beslag genomen voertuigen, een Mazda en een BMW, besproken. De Mazda werd onttrokken aan het verkeer, terwijl de BMW aan de verdachte werd teruggegeven. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/020458-24
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief
in [naam PI] ,
raadsman mr. G.R. Stolk advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
10 januari 2024tot en met 17 januari 2024 te
Capelle aan den IJssel en te Veldhoven, opzettelijk
heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
ongeveer 25.720 gram en 19.940 gram van een
Materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I
2.
hij in de periode van
10 januari 2024tot en met 17 januari 2024 te
Waddinxveen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 31.627,5 gram van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gedurende enkele dagen ruim 70 kilo cocaïne voorhanden gehad. Hij heeft een deel daarvan (ongeveer 26 kilo) in zijn BMW bewaard en een ander deel (ongeveer 31 kilo) opgeslagen in zijn (gezins)woning. Daarnaast heeft hij ongeveer 20 kilo cocaïne in zijn Mazda vervoerd en afgeleverd op een parkeerplaats aan een vrachtwagenchauffeur. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Cocaïne is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, de handel in en het gebruik van verdovende middelen gaan ook gepaard met vele andere vormen van (niet zelden zeer gewelddadige) criminaliteit en overlast. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van deze drugscriminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 24 juni 2024, waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 3 juni 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De reclassering ziet geen risicofactoren op het gebied van werk, inkomen, huisvesting en gezin. Er is geen sprake van problematisch middelgebruik of psychische problematiek. Op basis van de beschikbare informatie kan de reclassering geen verband leggen tussen de persoonlijke omstandigheden en de ten laste gelegde feiten. Begeleiding of behandeling lijkt niet geïndiceerd en de reclassering ziet dan ook geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert bij een veroordeling dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen. De verdachte heeft ter terechtzitting laten zien dat hij oprecht spijt heeft van de verkeerde keuzes die hij heeft gemaakt en de ingrijpende gevolgen hiervan voor hem en zijn gezin. De verdachte is zijn baan kwijtgeraakt, waarmee een belangrijke inkomstenbron voor het gezin is weggevallen, en zijn woning is op last van de burgemeester enkele maanden gesloten geweest, waardoor zijn vrouw en zes kinderen noodgedwongen verspreid over verschillende locaties moesten worden opgevangen. De weerslag hiervan op de relatie met zijn (ex-)partner is groot. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte, die zijn leven goed op orde had, dit allemaal op het spel heeft gezet. De verdachte realiseert zich dat er forse straffen staan op dit soort feiten, maar heeft vanaf zijn aanhouding openheid van zaken gegeven en heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij heeft geen recente, voor deze zaak relevante justitiële documentatie. Dit biedt ruimte om naast belangrijke strafdoelen als vergelding en algemene preventie ook de persoonlijke belangen van de verdachte bij het oppakken van zijn leven na detentie nadrukkelijk mee te wegen in de op te leggen straf.
De rechtbank zal van de voorgenomen gevangenisstraf van 36 maanden de helft voorwaardelijk op te leggen. Dit voorwaardelijk deel dient enerzijds als waarschuwing, maar biedt de verdachte anderzijds een kans om in de toekomst andere keuzes te maken. De totaalduur van de straf doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van het feit niet kan en mag ontbreken in de straf, en aan het belang van algemene preventie. Het voorwaardelijk strafdeel ziet met name op de speciale preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast gedurende een proeftijd van twee jaar, een voorwaardelijke straf van achttien maanden boven zijn hoofd hangt. Voor anderen - onder meer jonge mensen - moet ook duidelijk zijn dat het faciliteren van de handel in cocaïne niet de weg is naar het grote geld en dat hoge straffen volgen als zij ook in de fout gaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslaggenomen Mazda te onttrekken aan het verkeer en de BMW verbeurd te verklaren, omdat met dit voertuig drugs is vervoerd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de Mazda. Ten aanzien van de BMW heeft de verdediging verzocht tot teruggave. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de BMW niet een dusdanige rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde dat een verbeurdverklaring aan de orde is.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen Mazda zal worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen feit is met behulp van voornoemd voertuig begaan. Bovendien bevat het voertuig een verborgen ruimte, zodat het ongecontroleerde bezit van de auto in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen BMW zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, nu dit voertuig een ondergeschikte rol heeft gespeeld bij het plegen van de bewezen feiten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt;
verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Personenauto [beslagnummer 1] , Grijs, merk: Mazda)
gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK Personenauto [beslagnummer 2] , Wit, merk: BMW, chassisnr: [nummer] )
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kroonbergs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 17 januari 2024 te
Capelle aan den IJssel en/of te Veldhoven, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 25.720 gram en/of 19.940 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2023 tot en met 17 januari 2024 te
Waddinxveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 31.627,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )