ECLI:NL:RBROT:2024:11156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/10/661551 / JE RK 23-1571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening te verlengen. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en de zus van [minderjarige] is ook als belanghebbende aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 maart 2024 waren de moeder, haar advocaat en de zus aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen om [minderjarige] in de afgelopen periode zijn verminderd, wat een positieve ontwikkeling in de thuissituatie aangeeft. De moeder ontvangt hulp voor haar eigen problematiek, wat bijdraagt aan meer stabiliteit. Echter, er zijn nog zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder, vooral omdat zij de resultaten van een IQ-onderzoek niet wil delen. Hierdoor is het onduidelijk of de moeder in staat is om de verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/661551 / JE RK 23-1571
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.A. Smits, kantoorhoudende te Rotterdam,
[naam 2]
hierna te noemen: de zus, wonende te [plaatsnaam].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van 31 augustus 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 24 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de zus;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 3].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft bij haar zus.
2.3.
Bij beschikking van 31 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 september 2024. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 maart 2024. Het verzoek van de GI is voor het overig verzochte aangehouden.

3.Het aangehouden verzoek

De GI verzoekt een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Dit verzoek is reeds verleend. De GI verzoekt tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. Thans dient nu nog te worden beslist over de periode tot 6 september 2024. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

De GI handhaaft ter zitting het verzoek. De moeder en de zus hebben destijds tijdens de zitting van 31 augustus 2023 gevraagd om terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Op dat moment werd door Fivoor nog onderzoek gedaan naar het IQ van de moeder, waardoor terugplaatsing (nog) niet mogelijk was. Nog steeds zijn de resultaten van dit onderzoek niet bekend, omdat de moeder deze niet wil delen. Hierdoor is het ook niet gelukt om passende behandeling in te zetten. De moeder is nu aangemeld bij de ASVZ en zij kan hier in mei starten. [minderjarige] zal daarom voorlopig bij de zus blijven. Op basis van de behandeling van ASVZ moet in de komende periode te worden beoordeeld of de moeder in staat is de opvoeding en verzorging van [minderjarige] op zich te nemen. De moeder verdient deze kans, waarna kan worden bepaald waar [minderjarige] gaat opgroeien.

5.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder wordt ter zitting verweer gevoerd. Eerder was sprake van strijd in de familie, mede als gevolg waarvan de moeder niet kon accepteren dat [minderjarige] niet thuis woonde. Dit is nu niet meer het geval. De zus en de moeder willen allebei het beste voor [minderjarige] en dat is fijn. De moeder wenst een grotere rol in het leven van [minderjarige] en zij wil dat [minderjarige] weer (in ieder geval door de week) thuis komt wonen. De rol van de moeder is momenteel al groot, waardoor zij ervan is overtuigd dat een terugplaatsing mogelijk is. [minderjarige] geeft ook aan dat zij bij de moeder wil zijn. [minderjarige] verblijft nu ieder weekend bij de moeder en dit gaat goed. Daarnaast gebruikt de moeder medicatie en is zij onder behandeling. Verder is de afgelopen periode weinig contact met de GI geweest, als gevolg waarvan de tijd rijp is voor een terugplaatsing van [minderjarige].

6.Het standpunt van de zus

De zus brengt ter zitting het volgende naar voren. Het gaat goed met [minderjarige] bij de zus. Zij gaat in de weekenden naar de moeder en dit gaat ook goed. Dit komt mede doordat de band tussen de moeder en de zus is verbeterd. Met de moeder gaat het nu ook beter. De moeder houdt zich aan de gemaakte afspraken. [minderjarige] geniet van haar tijd bij de moeder en zij mist haar. Nadat [minderjarige] bij de moeder is geweest, heeft zij moeite met slapen. Verder verloopt de communicatie met de GI niet soepel. De zus heeft meermaals voorgesteld om de omgang uit te breiden naar een dag doordeweeks, maar de GI geeft aan dat het teveel is. Hierdoor krijgt de moeder niet de kans om zich te bewijzen.

7.De beoordeling

7.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de zorgen om [minderjarige] de afgelopen periode zijn verminderd, waardoor sprake is van een positieve ontwikkeling in de (thuis)situatie. Dit komt voornamelijk doordat de moeder hulpverlening ontvangt voor haar eigen problematiek en zo doende ook meer rust en stabiliteit ervaart. Maar ook doordat het contact tussen de moeder en de zus nu goed verloopt. Daarnaast verlopen de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder goed. De moeder houdt zich aan de afspraken en zegt de omgangsmomenten niet af.
7.2.
Er is dus zeker sprake van een positieve ontwikkeling, maar deze ontwikkeling is nog wel pril en bestaan er nog zorgen die aandacht verdienen. Zo is de hulpverlening van de moeder gestagneerd, omdat zij de resultaten van het IQ-onderzoek niet wil delen. Als gevolg hiervan is het de afgelopen periode niet gelukt om passende hulpverlening in te zetten, waardoor de situatie van de moeder nu nog instabiel is en er onvoldoende zicht is op haar opvoedvaardigheden. Dit is teleurstellend en niet in het belang van [minderjarige]. De veiligheid van [minderjarige] staat voorop en het is noodzakelijk dat [minderjarige] stabiliteit en duidelijkheid ervaart. Het is daarom van essentieel belang dat de moeder meewerkt. Vanwege de ambivalente houding van de moeder is op dit moment onvoldoende duidelijk of de moeder in staat is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] weer op zich te nemen. Een terugplaatsing van [minderjarige] is daarom voor nu nog niet in haar belang.
7.3.
Gelet op vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter zal daarom de machtiging verlengen voor de duur van zes maanden. Voor de komende periode is het van belang dat dat uitgezocht wordt wat de mogelijkheden zijn voor een terugplaatsing en dat duidelijk wordt waar [minderjarige] zal opgroeien voor de langere termijn, zoals eerder is aangegeven in de beschikking van 31 augustus 2023. In dat kader dient aandacht te zijn voor de mogelijkheden van een uitbreiding van de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige], indien dit op een veilige manier kan plaatsvinden.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 6 september 2024;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V. Lankhaar als griffier, en op schrift gesteld op 21 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.