In deze zaak heeft verzoeker, wonende in België, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Rotterdam om verlof te verkrijgen voor de executieverkoop van in beslag genomen aandelen op naam van belanghebbende, die in Rotterdam woont. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 474g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Tijdens de zitting op 6 november 2024 is gebleken dat de door verzoeker gevorderde bedragen niet kloppen, aangezien belanghebbende al betalingen heeft gedaan die door verzoeker zijn erkend. De rechtbank heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn verzoek nader te verduidelijken en onderbouwen, en belanghebbende mag hierop reageren via een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zijn verzoek binnen de wettelijke termijn heeft ingediend, maar dat er onduidelijkheden zijn over de hoogte van de vordering en de onderbouwing daarvan. De rechtbank heeft daarom besloten om verdere beslissingen aan te houden en verzoeker in de gelegenheid te stellen om zijn vordering te onderbouwen. Belanghebbende moet, indien hij zijn betalingsverplichtingen wil aanvechten, een executiegeschil starten met behulp van een advocaat. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.