Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een openbare raadkamer uitspraak gedaan op verzoeken van een gewezen verdachte, die eerder op 12 maart 2024 was vrijgesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verzoeker had een schadevergoeding van € 8.930,= en een vergoeding voor rechtsbijstand van € 680,= aangevraagd op basis van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn voorlopige hechtenis, aangezien hij op enig moment beschikkingsmacht had over het aangetroffen vuurwapen, ook al kon niet worden vastgesteld dat dit in de tenlastegelegde periode was. De officier van justitie had zich verzet tegen de toekenning van de gevraagde vergoeding, verwijzend naar laakbaar gedrag van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in aanmerking kwam voor de gevraagde schadevergoeding en ook niet voor de kosten van rechtsbijstand, en wees beide verzoeken af. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter A.M.G. van de Kragt, in aanwezigheid van griffier J.D. Schmahl.