Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een enkelvoudige raadkamer uitspraak gedaan over verzoeken op grond van de artikelen 537 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die ten onrechte drie dagen in detentie heeft doorgebracht, heeft verzocht om schadevergoeding uit 's Rijks kas. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor de vordering van de officier van justitie tot voorlopige tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijke strafdeel, omdat eerdere beslissingen van de rechtbank en de rechter-commissaris dit uitsloten. De verzoeker had ten onrechte vastgezeten, en de rechtbank kende hem een schadevergoeding van € 390 toe voor immateriële schade en € 680 voor kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie had zich verzet tegen de toekenning van deze vergoedingen, maar de rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzoeken toe te wijzen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen. Tegen deze beslissing staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.