Op 11 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam in een enkelvoudige raadkamer uitspraak gedaan op verzoeken van een gedetineerde, aangeduid als verzoeker, die om schadevergoeding vroeg op grond van de artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1997 en uit anderen hoofde gedetineerd in een penitentiaire inrichting, had verzocht om een vergoeding van € 51.380 voor immateriële schade als gevolg van zijn voorarrest, en om een vergoeding van € 680 voor kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker 3 dagen in verzekering heeft doorgebracht en 253 dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker de detentie aan zichzelf te danken heeft door het overtreden van regels in de tbs-instelling, wat heeft geleid tot stagnatie van zijn behandeling. De rechtbank heeft de gevraagde verhoging van de forfaitaire schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel een vergoeding van € 25.690 toegekend op grond van artikel 533 Sv. Daarnaast is de vergoeding van € 680 voor rechtsbijstand toegewezen op grond van artikel 530 Sv. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen. Tegen deze beslissing staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand hoger beroep open bij het gerechtshof.