Op 13 maart 2024 heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 13 juni 2024 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster, volgens haar verklaring, € 187.558,59 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoekster in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft in de relevante periode gedetineerd gezeten vanwege verdenkingen van witwassen en mensenhandel, wat heeft bijgedragen aan het ontstaan van haar schulden. Ondanks dat zij had geregeld dat iemand anders haar vaste lasten zou betalen tijdens haar detentie, is dit niet gebeurd, wat heeft geleid tot een toename van haar schulden.
Daarnaast heeft verzoekster een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst van € 158.849,00, die voortkomt uit niet afgedragen belastingverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan, vooral omdat verzoekster geen adequate boekhouding heeft gevoerd en geen andere boekhouder heeft gezocht toen zij problemen ondervond met haar huidige boekhouder. De rechtbank wijst erop dat de omvang van de schuldenlast onduidelijk is en dat er mogelijk meer schuldeisers zijn dan bekend. Gezien de omstandigheden en het feit dat verzoekster in voorlopige hechtenis heeft gezeten, vreest de rechtbank dat zij niet in staat zal zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Daarom wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.