ECLI:NL:RBROT:2024:11504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24-191
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor een schuldenaar met te kwader trouw ontstane schulden

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege een problematische schuldensituatie. De rechtbank Rotterdam heeft op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De heer [verzoeker] heeft een totale schuldenlast van € 122.486,02, die voornamelijk is ontstaan uit zijn voormalige onderneming, een incassobureau. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schulden te kwader trouw zijn ontstaan, aangezien de heer [verzoeker] gelden voor zichzelf heeft gehouden in plaats van deze af te dragen aan zijn cliënten. Ondanks deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten om het verzoek tot toelating tot de WSNP toe te wijzen, maar met een termijn van 36 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de inspanningen van de heer [verzoeker] om zijn situatie te verbeteren, waaronder het volgen van een psychologisch traject en het zoeken naar werk. De rechtbank heeft ook een bewindvoerder benoemd die toezicht houdt op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de WSNP. De beslissing is openbaar uitgesproken en de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling is vastgesteld op 3 juli 2024, met een einddatum op 3 juli 2027.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
insolventienummer: [nummer]
vonnis van:
3 juli 2024
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 24 juni 2024. Op de zitting zijn verschenen:
- de heer [verzoeker] ;
- mevrouw [persoon A] , echtgenote van de heer [verzoeker] ;
- [persoon B] , schuldhulpverlener.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
De heer [verzoeker] kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de heer [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2
Het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. De heer [verzoeker] verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden.
2.3
De heer [verzoeker] heeft een totale schuldenlast van € 122.486,02. Deze schulden vloeien voort uit de onderneming die hij tot 1 oktober 2020 heeft gehad, [bedrijf A] . De heer [verzoeker] runde deze eenmanszaak als incassobureau. Het overgrote merendeel van de schulden (ruim € 100.000) is ontstaan doordat de heer [verzoeker] met deze onderneming vorderingen inde voor zijn cliënten, maar in plaats van de geinde bedragen af te dragen aan zijn cliënten, de gelden voor zichzelf heeft gehouden. De heer [verzoeker] is met deze werkwijze (en de onderneming) gestopt nadat deze aan het licht was gekomen en een van de cliënten beslag had gelegd. Eén van de cliënten heeft ook aangifte gedaan. Ten tijde van de beslissing op dit verzoek was de heer [verzoeker] hiervoor (nog) niet vervolgd. Ter zitting is besproken dat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat de schone lei niet van toepassing is op de schulden die samenhangen met de hiervoor beschreven werkwijze (art. 358 lid 4 Fw, vgl. ook hetgeen hierna wordt overwogen). De heer [verzoeker] wenste zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven.
2.4
Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de heer [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een de heer [verzoeker] dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de heer [verzoeker] kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de heer [verzoeker] voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren.
2.5
Het is evident dat de schulden van de heer [verzoeker] niet te goeder trouw zijn ontstaan. De heer [verzoeker] heeft zijn cliënten, die de inning van hun vorderingen op derden in vertrouwen aan hem uit handen hebben gegeven, ernstig benadeeld. De schulden zijn echter meer dan drie jaar geleden ontstaan, zodat de vraag is of de aard van de schulden nog wel aan de orde is bij de beoordeling van het verzoek. Daarbij is van belang dat de wetgever voor schulden die voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling heeft bepaald dat een langere termijn geldt voor de beoordeling van de goede trouw, namelijk vijf jaar nadat de veroordeling onherroepelijk is geworden, of zelfs langer als de rechter daartoe aanleiding ziet (art. 288 lid 2 sub c Fw). Ten aanzien van de heer [verzoeker] is aangifte gedaan, maar er is tot op heden niet tot vervolging overgegaan. Van een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling is bijgevolg (nog) geen sprake. Art. 288 lid 2 sub c Fw vindt dus (nog) geen toepassing. Tegelijkertijd is van een sepot evenmin sprake.
2.6
Op dit moment is de situatie derhalve aldus, dat niet kan worden uitgesloten dat de heer [verzoeker] alsnog zal worden veroordeeld, in welk geval art. 288 lis 2 sub c Fw toepassing zal vinden. Dat roept de vraag op of, in het belang van de schuldeisers, de behandeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moet wachten tot duidelijk is wat het strafrechtelijk vervolg zal zijn. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Het is onbekend wanneer die duidelijkheid er wel zal zijn. Aanhouding van de beslissing heeft daarmee het nadeel dat het verzoek voor onbepaalde tijd moet worden aangehouden en de heer [verzoeker] derhalve lange tijd in onzekerheid verkeert over de vraag of hij kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De onzekerheid over de te hanteren termijn voor de beoordeling van de goede trouw (waarvan het startpunt, zo het alsnog tot een strafrechtelijke veroordeling zou komen, in de toekomst ligt) brengt naar het oordeel van de rechtbank wel mee dat een goede trouw termijn van drie jaar na het ontstaan van de schulden niet zonder meer leidend is bij de beoordeling van het verzoek.
2.7
De heer [verzoeker] heeft, nadat voornoemde werkwijze aan het licht was gekomen, aan de oorzaak van het ontstaan van de schulden gewerkt door een psychologisch traject te volgen. De heer [verzoeker] heeft zijn onderneming opgeheven op 1 oktober 2020 en heeft hierna geen nieuwe schulden meer gemaakt. Verder toont de heer [verzoeker] zijn motivatie om in loondienst te gaan door frequent te solliciteren en mee te werken aan het reïntegratietraject. Tot nu toe heeft dat er niet toe geleid dat de heer [verzoeker] betaald werk heeft gevonden. Er is dan ook nog niets afbetaald op de schulden. Het is de rechtbank opgevallen dat het merendeel van de sollicitaties is verricht binnen de branche van de voormalige onderneming van de heer [verzoeker] : de incassopraktijk. Mede vanwege het feit dat aangifte tegen de heer [verzoeker] was gedaan had hij er rekening mee moeten houden dat werkgevers in die praktijk de heer [verzoeker] niet zouden willen aannemen vanwege het risico dat hij niet vertrouwd kon worden met gelden van derden. De heer [verzoeker] zal in de toekomst veelvuldig ook buiten die branche moeten solliciteren, om zijn kansen op betaald werk te vergroten.
2.8
De rechtbank heeft gewogen enerzijds de hiervoor besproken aard en hoogte van de schulden en anderzijds hetgeen de heer [verzoeker] heeft gedaan om zijn situatie te verbeteren. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de heer [verzoeker] wel kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar met dien verstande dat de termijn van de schuldsaneringsregeling (met toepassing van art. 349a lid 1 Fw) wordt bepaald op 36 maanden. Van de heer [verzoeker] wordt gelet op de aard en hoogte van de schulden en het feit dat daar tot op heden nog niets op is afgelost een langduriger inspanning gevraagd om tot sanering van de schulden te komen.
2.9
De verplichtingen waaraan de heer [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: een informatieverplichting, een inspanningsverplichting, een verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en een afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.11
Als de heer [verzoeker] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de heer [verzoeker] kunnen verhalen.
2.12
De eerste 13 maanden van het traject geldt een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan de heer [verzoeker] . Als de schuldsaneringsregeling eerder eindigt, stopt ook de postblokkade.
2.13
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van de heer [verzoeker] in Nederland ligt.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] -1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
voorheen handelend onder de namen [bedrijf A] en [bedrijf B] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder J.M. Hoogland,
gevestigd te Postbus 81145,
3009 GC Rotterdam;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 3 juli 2024 en de einddatum op 3 juli 2027;
- draagt de bewindvoerder op om de komende dertien maanden de post van de heer [verzoeker] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. F. Damsteegt, rechter, in samenwerking met
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 juli 2024.