In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van een moeder om herstel van haar ouderlijk gezag over haar minderjarige kinderen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat herstel van het gezag niet in het belang van de minderjarigen zou zijn. De moeder, die de Roemeense nationaliteit heeft, had eerder het gezag over haar kinderen verloren na een langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen inmiddels al meer dan zeven jaar niet meer bij de moeder wonen en dat zij zich goed hebben ontwikkeld in hun huidige pleeggezinnen. De rechtbank heeft benadrukt dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat er geen voldoende onderbouwing is voor de stelling van de moeder dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen duurzaam te dragen. De rechtbank heeft ook het subsidiaire verzoek van de moeder om een bijzondere curator of deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen sprake was van een belangenstrijd. De rechtbank concludeert dat de huidige stabiliteit en zorg voor de minderjarigen essentieel zijn voor hun verdere ontwikkeling en dat een proefplaatsing bij de moeder schadelijk zou zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen.